elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ozendrop

ozendrop , neuseldrop , euseldrop , wordt hier veel gezegd voor oos-drop, oosel-drop of hoosdrop.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
ozendrop , ozendrop , hozendrop , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Daarnaast hozendrop en ozendroop. De afwatering van het dak van een huis. || Het recht van ozendrop (het recht om zijn dak te laten afwateren op het erf van de buurman). Omdat er hozendrop tussen de huizen gelaten worden moest, ben de kattezijdjes ontstaan. tVoorschreven vercochte huys sal genieten des voorschreven huys behoorlicken osendrop ten beyden zijden, Hs. T. 246, f° 99 r° (Jisp, a° 1649), prov. archief. Item, sullen meede alle de Nieuwe Huysen ... voortaen geset ende getimmert moeten worden, dat elck ten minsten een voet voor ’t Osendrop tusschen beyden sal moeten laten leggen, al is ’t dat het panne-dack is, doch soo ymant een steenen Muur tot een Weegh maeckt, die sal dan mogen volstaen met elck een half voet voor Oosendrop te laten leggen (keur v. Wormer, a° 1647), LAMS 646. In een gelijkluidende Hs. keur van 1739 in het archief van Wormer staat “voor osendroop”. – Het woord is in geheel N.-Holl., Friesl. (oosdrup, uisdrip), Gron., Oost-Friesl. (ôsedrüppe, ôsendrüp) bekend in dezelfde zin. Ook KIL. vermeldt oosdrup, hoosdrup, huysdrup. Het Ofri heeft osedroptha. – Vgl. Mnd. ovesval in dezelfde zin (LÜBBEN). – Zie verder ozing.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
ozendrop , neuzendrùp , euzendrùp , mannelijk , regendrupgeultje aan dakpannen. euzendrùp regendrup van de dakrand
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
ozendrop , nazendröäp , vánt daak áfdröppelend raegenwater.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
ozendrop , neuzendrup , neerdruppelend dakwater.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
ozendrop , euzendröp , vánnen daakrând âfdröppelend wáter.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
ozendrop , euzendrùp , het druppelen van het water van het dak; blèft nie onder d’n euzendrùp stòn, blijf niet onder de druppelende dakrand staan. zie ook neuzendrùp.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
ozendrop , euzendröp , neuzendröp , 1. overhangende dakgoot; 2. dakdruppel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ozendrop , euzendröp , euzendruup , zelfstandig naamwoord , water dat van het dak afloopt (Tilburg en Midden-Brabant); euzendruup; water dat van het dak afloopt (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
ozendrop , neuzendröp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , dakdrup
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ozendrop , euzendröp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , dakdrup
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal