Woord: hoefslag
hoefslag , houfsjlaach , mannelijk
, houfsjlaech , hoefslag. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hoefslag , [pad voor een paard] , hoefslag
, het pad, waarop het paard loopt, tussen de karresporen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
hoefslag , hoofslaag , mannelijk
, 1. ritme van de paardenhoeven 2. spoor waar de paarden lopen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hoefslag , hoofslaâg , hoofslaag , zelfstandig naamwoord
, hoofslaeg , hoofslaegske , 1. slag van de hoef van een paard (het geluid daarvan) 2. het spoor dat door paardenhoeven is gemaakt in het midden van de vaarleis (zie aldaar) 3. het vast aangetrapte paadje langs de binnenkant van de manege of de omheining van de wei, waar paarden vaak lopen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hoefslag , hoofslaag , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, (Nederweerts) paardenpad Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
hoefslag , hoefslaa~g
, hoefslag Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |