elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hit

hit , hit , bazig meisje. (hittepetit.) [Box]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hit , hit , jong paard
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
hit , hit , klein soort paard.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hit , hit , klein paardje , Un kléén pérdje daor zègge ze hier nen hit teege, die zén nie ècht vur't wéérk. Een klein paardje dat noemen ze hier 'n 'hit', die zijn niet echt voor het werk.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
hit , hit , hitje , paard
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
hit , wildenhit , wilde meid
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
hit , hit , zelfstandig naamwoord , hitte , hitje , grote pony
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
hit , hit , zelfstandig naamwoord , hit (hitlander); WBD 'hit', 'hiet', 'hitje', (Hasselt:) 'hit' - ondermaatspaardje; WBD 'dubbelen hit' - dubbele hit
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal