elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hemelrijk

Hemelrijk , Hemelriek , geschreven: Hemelrijk; eene buurtschap onder de gemeente Adorp. Zal staan voor: hemenrijk. Zie: hijm, alsook: zin.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
Hemelrijk , Hemelrijk , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Naam van een stuk land onder Wormer, dat als een punt tussen de Enge- en Wijde-Wormer, uitsteekt. Ook bij Westzaan lag vroeger land van deze naam, doch dit schijnt thans onbekend. || ʼt Hemelryck, Kaart v. d. Uytw. Sl. 12. Het hemelrijck, Polderl. Westz. III f° 1 r° (a° 1644). – Ook een uitstekende punt lands onder Koedijk bij het Kleimeer heet aldus; zie Kaart v. d. Uytw Sl. 10. Een dergelijke hoek, die bij St. Maarten in de Zijpe uitstak, heette vroeger de Hemelrijkshorn, welke naam reeds in 1319 voorkomt (VAN MIERIS 2, 214); zie DE VRIES, Kaart v. Holl. Noorderkwartier 25. – Onder Oosterblokker vindt men een stuk land genaamd het Paradijs. – Vgl. hel I.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
Hemelrijk , Hemelriek , [toponiem] , 1 ‘t hemelrijk. ‘s Mìnsken zin is ‘s mìnsken hemelriek.; 2 oude pleisterplaats aan de Winsumer Straatweg buiten Stad.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hemelrijk , himmelrijk , nederzetting nabij een langgerekt bosgebied.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
hemelrijk , himmelrèìjk , nederzetting bij bosgebied
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal