elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: heimelijk

heimelijk , heimelijk , Dit woord bezigt men dikwijls in eenen zin, die eenigzins van den gewonen afwijkt. Meermalen toch heb ik hooren zeggen, b.v. ze verdienen heimelijk wat geld, waar men niet zoo zeer bedoelde in het geheim, maar zonder dat men het denkt of weet.
Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48.
heimelijk , heimelik , heimelikker, heimelikste , stiekem. ’ne Heimelikke: gluiper, stiekemerd.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
heimelijk , heimelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , heimelijk Heimelijk geleufde Gerriet niet aans of oes meid mus Hinderk zien broed worden (ti), Hij geet even hen het heimelijk gemak de wc (Wap)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
heimelijk , heimelijk , stiekem.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
heimelijk , haaimelek , bijwoord , [O] heimelijk, aardig wat Hij heb haaimelek wat cente Hij heeft aardig wat geld (als dat niet te verwachten is)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
heimelijk , hèimelik , bijvoeglijk naamwoord , achterbaks , VB: Doég neet zoe hèimelik, ich wör neet good devan.; tam hèimelik VB: Oh, de doûf ês al zoe hèimelik.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
heimelijk , hèmmelek , stiekem
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
heimelijk , hèmmelek , heimelijk, stiekem
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal