Woord: heiboender
heiboender , haiden bounder
, heiboender. Zie ook: haidenbessem. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
heiboender , héjbiender , mannelijk
, heibezemmaker. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
heiboender , heibuunder
, borstel, gemaakt van hei om b.v. melkbussen te schuren. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
heiboender , eideboender
, heideboender Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
heiboender , heideboender
, heideborstel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
heiboender , heidebuunder , heidenbuunder , zelfstandig naamwoord
, de; 1. heiboender 2. iemand die zich kennelijk zelden wast Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |