Woord: heibezem
heibezem , haidenbessêm
, heibezem, heidebezem, ter onderscheiding van: riezenbessem, bezem van rijs. Wil men. slechts het voorwerp noemen, dan valt de klemtoon op: bes, maar om te doen uitkomen dat de bezem van heide is, laat men dien op hai vallen. Deze verbinding is minder innig en wij zouden dan ook haidenbessem, enz. kunnen schrijven, zooals wij dit met haiden bounder doen; men zegt bv. ook: dit is ’n haiden en dat is ’n riezen bessem (v. Dale: We kunnen ons geen voorwerp denken dat dit harde stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (heiden) voor zich duldt, waarom wij ’t als ongebruikelijk, zouden willen schrappen.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
heibezem , heidebessem , heidebônder
, Bezem, boender van heide; ’t staat tegenover: barkenbessem. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
heibezem , [veger] , heidebessem , heidebônder
, Bezem, een boender van heide; het staat tegenover: barkenbessem. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
heibezem , heibessem
, Einen baard wie einen heibessen, een ruwe harde baard. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
heibezem , héjbessem , mannelijk
, bezem van heidetakken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
heibezem , heibėssem , mannelijk
, heibėsseme , heibėssemke , heibezem. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
heibezem , heibessem
, bessem gemákt ván hei. “Hei!” “Doa make ze bessems vá!” Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
heibezem , hééjbissem
, bezem gemaakt van heitakjes Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
heibezem , heibèssum
, bezem, gemaakt van heipollen, die gebruikt werd op de stal. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
heibezem , eidebessem
, heidebezem Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
heibezem , heidebessem
, heidebezem. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
heibezem , heidebessem , zelfstandig naamwoord
, de; heibezem Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
heibezem , hèìjbessem
, bezem Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
heibezem , aaibessem
, heibezem. bezem ge maakt van heidestruiken. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
heibezem , heibaesem , vrouwelijk
, bezem gemaakt van heide Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
heibezem , haajbissem , haajbessem , zelfstandig naamwoord
, bezem van heide of brem WBD (III.2.1:303) haajbissem - heibezem Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): HEIBESSEM zelfstandig naamwoord mannelijk: - heidebezem, bezem van heide gemaakt. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |