Woord: hanenbalk
hanenbalk , [bovenste balk van gebint] , hanebalken
, Bovenste balken van een gebint. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
hanenbalk , hanigbalk , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, In de bouwkunde. Hanebalk; de horizontale balk, die boven in de dakstoel ter versterking der spruiten wordt aangebracht. Vgl. pijtak, Bouwk. Wdb. 200. – Ook de elders gebruikelijke vorm hanebalk is bekend. Gewoonlijk wordt het woord verklaard als te zijn de balk, waarop ’s avonds de haan ter ruste gaat. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hanenbalk , hanebalk , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, vgl. hanigbalk. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hanenbalk , hoanebaalken , [zelfstandig naamwoord]
, hanebalken. Moord over hoanebaalken schrouwen (Hogeland) = moord en brand schreeuwen. n Moes kin der wel mit over hoanebaalken = ‘t is maar heel weinig. Dat schraift tòt de hoogste hoanebaalken! = dat is wel heel erg. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hanenbalk , hanebalk , haonbalk
, Ook haonbalk (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = hanebalk Hie zat boven in de haonbalken (Eex), Een hanebalk is een dwarsbalk boven in de sporen van de kap (Coe), Wij hebt de spinkoppen boven in de hanebalken zitten (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hanenbalk , haonenbalk
, bovenste balk in de nôld van de boerderij. hosbalken: hanebalken Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
hanenbalk , anebalken
, hanebalken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hanenbalk , haenebalkn
, hanebalken. In Heerde heur iej vrogger meer kattebalkn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
hanenbalk , haenebalke , zelfstandig naamwoord
, de; hanenbalk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hanenbalk , haenebalk , zelfstandig naamwoord
, de; karnemelk, pap e.d. waar zich kluiten in vormen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hanenbalk , haoneballek , zelfstandig naamwoord
, haoneballeke , haoneballekie , [Zbl] hoogste balk in de boerderij Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hanenbalk , haonenbalk , zelfstandig naamwoord
, WBD hanebalk (horizontale (bovenste) verbinding dwars door het huis); K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - HAANSBALKEN, zie Hoogstraten Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |