elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: halte

halte , haalte , [zelfstandig naamwoord] , ook: halte (Westerkwartier) = halte.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
halte , halte , 0 , haltes , halte Weer of gien weer, altied kuj hum um dezelfde tied zien staon bij de halte van de busse naor Möppel (Mep), Bij het haltien moej stoppen, dan moew der oet (Ndo), Ik breng je even hen ’t haltien (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
halte , halte , stopplaats voor de trein. Op de Trent had je Halte Zeeland, een stopplaats van het Duits lijntje. Waar nu de Losplaats ligt bij de Dico, lag het station van Uden.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
halte , alte , halte
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal