Woord: gronen
gronen , gròniejen
, 1) hinniken; 2) huilerig zeuren. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
gronen , [zeuren] , grônnieje
, zeuren Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
gronen , groenieje , werkwoord
, zeuren, grommen (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |