Woord: grijnzen
grijnzen , grijzen
, hetwelk grijnzen moet zijn, voor schreijen, zoodat de tranen niet ten volle uitbarsten of dat men moeite doet, om dezelve op te houden, waardoor eene Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
grijnzen , grensken , [werkwoord]
, grijnzen, grimmig kijken. , (Westerwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
grijnzen , grinze , grienze
, grijnzen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
grijnzen , grinze , gréînze
, klagen, grommen, gezeur van kinderen; zaniken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
grijnzen , grinze
, Het begin van het slijten van textiel. [Box] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
grijnzen , groinze , werkwoord
, in de zegswijze groinze as de duvel nei de dageraad, zuurzoet lachen. Daar het boze het daglicht niet kan verdragen, heeft de boze, de duivel, een hekel aan het aanbreken van de dag. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
grijnzen , grinsje
, grinsjde, haet gegrinsj , grijnzen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
grijnzen , greenzje
, een lelijk gezicht trekken, spottend lachen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
grijnzen , grèenzen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook grensken (Kop van Drenthe) = verlangend hinniken Het peerd grèenst naor het vooltie (Rol), zie ook guntern Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
grijnzen , grijnzen
, mopperen. ook gringzen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
grijnzen , grynze , werkwoord
, grynsde, gegryns, grynzenterre , grijnzen , VB: Wie 'r dat gezaag haw begôs 't te grynze, dè vaole. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
grijnzen , grèìjnze
, mopperen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
grijnzen , gréénze , grèèze, grienzen, gringze , werkwoord
, mopperen (Den Bosch en Meierij); grèèze; chagrijnig zijn, huilen (Tilburg en Midden-Brabant; Eindhoven en Kempenland); grienze; knorrig zijn (Land van Cuijk); gringze; zeuren (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
grijnzen , greîze , werkwoord
, greisj, greiszje, gegreisj , mopperen, zachtjes Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |