elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: grabbelen

grabbelen , grōbbêln , rondtasten in eene beslotene ruimte, bv. in een’ zak of ook in ’t duister; in de buutse grōbbêln (Oldampt); op de dele grōbbêln = als in den blinde op den vloer naar voorwerpen zoeken; Oostfriesch grubbeln = in ’t duister of in den blinde rondtasten; Nedersaksisch grubeln, Deensch gruble, Oud-Hoogduitsch grubelon. West-Vlaamsch grobbelen = grabbelen. (De Bo). Vgl. gribbêln, en: grabbelen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
grabbelen , gribbeln , kleine voorwerpen, bv. knikkers, noten, centen, die op den grond verstrooid liggen, met drift oprapen, wat te grabbel gegooid is, opnemen. Nederlandsch grabbelen = in het wild grijpen naar door elkander liggende voorwerpen om ze te bemachtigen; gribbêln = opgrijpen één voor één; beide van: grijpen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
grabbelen , grabbeln , grabeln; gribbeln , [werkwoord] , grabbelen. || grobbeln
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grabbelen , gribbeln , [werkwoord] , grabbeln. Fig. Elk gribbelt doar moar in ‘t geld om = ieder gaat daar over de toonbankla, beschikt er over geld.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grabbelen , grobbeln , [werkwoord] , 1 grabbelen; 2 in donker of in ‘t water rondtasten. In de buuts grobbeln. Hai grobbelde in duuster n noa de kruk van deur.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grabbelen , groebele , graaien, grabbelen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
grabbelen , gribbele , gribbelde, haet gegribbelt , grabbelen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
grabbelen , grabbeln , gribbeln , zwak werkwoord, overgankelijk , Ook gribbeln (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe) = (op)grabbelen De kinder grabbelt in de grabbeltun (Zwe), IJ moet niet zo in dat kooukiestrommegie zitten te grabbeln, gewoon der eein oetpakken (Eex), As ze an het knikkern waren, dan wus Jan niet hoe gauw hij zien winst bij mekare mus grabbeln (Mep), Centen grabbeln centen oprapen die door bruid en bruidegom werden toegeworpen uit de wagen waarmee ze van het gemeentehuis kwamen. Dit gebeurde hoofdzakelijk door kinderen (Sle), Vanmiddag kunnen de kinder gribbeln, want Greitie gaat trouwen centen grabbelen, die door het bruidspaar worden gestrooid (Row), De kiender gribbelden de centen uut de modderplassen (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
grabbelen , gribbelen , te grabbel gooien.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
grabbelen , grabbelen , grabbelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
grabbelen , gribbelen , werkwoord , grabbelend pakken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal