elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gootsteen

gootsteen , [keukenvoorziening] , goosteen , Gootsteen.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
gootsteen , guatstein , mannelijk , gootsteen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gootsteen , gutsteen , mannelijk , aanrecht(blad) vroeger van granito.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gootsteen , gótstiën , Ned. gootsteen.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
gootsteen , gótstieën , aanrecht in de afwasruimte van een boerenhuis.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
gootsteen , götstien , gootsteen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gootsteen , geutstien , 0 , geutstienen , 1. gootsteen Wat stinkt dei olde geutstein toch weer gootsteen in het aanrecht (Bco), De geutstien laag onder de pompe, het waeter uut de pompe völ der precies op (Dwi), Uut de hoek van de bak (onder de pompe) lèup een piepe naor beneden, die deur de mure naor buten gunk. Die bak nuumden wij geutstien (Hgv), Naodat wij an esleuten bint op de waterleiding hebbe wij ook een anrecht mit een geutstien (Uff) 2. steen voor gat in de buitenmuur (Zuidoost-Drents zandgebied) Een götstien was ok een stien um het göttegat met dicht te maken (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gootsteen , gùtsteen , gootsteen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gootsteen , geutstien , zelfstandig naamwoord , de; gootsteen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gootsteen , geutstêên , zelfstandig naamwoord , geutstêêne , geutstêêntjie , gootsteen, aanrecht Zie ook anrecht, rechtbank
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gootsteen , gutstiejen , gootsteen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gootsteen , götstien , (met lange ie) , zelfstandig naamwoord , gootsteen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gootsteen , gotstjeen , aanrechtbak, gemaakt van ijzer of van steen met daarboven een koperen pomp en ernaast een houten aanrechtblad, meestal waren dat een paar planken naas , d’n afwas wier gedaon op n’n houte aonrecht naost de gotstjeen, waorin ’t vuil waoter wier gegwooid asse klaor ware meej afwasse, van de gotstjeen liep ’t dan dur ’t mozzegat in ’n putje, waoruit ’t dan wir dur ’n bûske naor de mozzegôôt liep = de afwas werd gedaan op een houten aanrecht naast de gootsteen waarin het vuile water werd gegooid als men klaar was met de afwas, van de gootsteen liep het water dan door een gat in de muur in een putje waaruit het dan weer door een buis naar een greppel liep-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
gootsteen , gótsteen , gootsteen
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
gootsteen , gutsteen , zelfstandig naamwoord , aanrecht (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gootsteen , gotstêen , gutstêen, gutsteen , zelfstandig naamwoord , synoniem: pompsteen; gootsteen; Waoter moeste meej enne zwengel neffen de gôotstéén omhôog pompen, deur dieje zwengel omhôog en naor beneje te bewegen. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); ‘Boove de gôotstéén kund’oe èège toch nie fetsoenlek waase’. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); gutsteen; Henk van Rijen –  ook 'gotstêen'; WBD gootsteen (soms vereenzelvigd met aanrecht); - 'gut' vocaalkrimping uit 'geut' (= goot); Bosch gutsteen - gootsteen, aanrecht; Haar gutsteen - gootsteen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal