elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gooi

gooi , gö̀ie , vrouwelijk , straal; ’t löp der ût met en gö̀ie.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gooi , gooi , in de zegswijs: goa dien gooi = ga uw’ gang; ook Amsterdamsch en Zaansch. Veelal afkeurend in: hij gait zien gooi = hij gaat zijn scheeven gang; om dei gooi = omstreeks. Zie ook: rooi.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
Gooi , Gooi , [eigennaam] , mansnaam. , (Hunzingo)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gooi , gooi! , [tussenwerpsel] , zie baigooi!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gooi , gooi , [zelfstandig naamwoord] , 1 worp. Fig. Hai dut ter n gooi noa = hij waagt een kans. Zai was twinteg joar om dij gooi = omtrent; 2 (nieuw ingedrongen, schertsend) goa dien gooi! = ga je gang.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gooi , gooi , 0 , 1. gooi Het lag in de gooi was niet te ver weg (Bov) 2. poging Hie dee nog een gooi naor Klaosien, maor zie wol neeit (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gooi , goi , unnen goi, niet ver.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gooi , gwooi , zelfstandig naamwoord , spr: ’T waar z’nne gwooi nie. Dat is niet wat hij had willen worden.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
gooi , góój , gooi , T’is ‘n hil énd ût de góój. Het is een heel eind uit de gooi. Het is niet bij de deur. het is nog lang niet opgelost.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gooi , unne goj , niet ver
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gooi , goeaj , mannelijk , gooi, worp
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal