elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: glad

glad , [helemaal] , glad , voor geheel en al. – Ik heb het glad vergeten, voor geheel en al vergeten.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
glad , glad , geheel en al, b.v. ik heb het glad vergeten. [Aanvulling J. van Lennep: voor geheel en al had ik nooit gedroomd dat een dialektvorm ware. Er gaat hier te Amsterdam en, vertrouw ik, schier overal in Noordholland, geen dag om, dat men niet zal hooren: ik heb het glad vergeten. Dat is glad mis, glad verkeerd, enz.]
Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48.
glad , glad , [bijwoord] , volkomen, volstrekt; b.v. “zij is glad bâs”.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
glad , [versterkend bijwoord] , glad , voor: geheel; hie is glad veraltereerd = is geheel ontsteld. Gron.: glad mis, glad verkeerd = heel en al mis, verkeerd; ik heb ʼt glad vergeten, ook NHoll. ZHoll. NBrab. (wèl bij v. Dale, niet bij Weil.)
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , glad, knap, vlug; van een meisje, dat er knap uitziet zegt men: glad van snût en pöte; geheel en al, in: glad mis, geheel mis; glad verkeerd; begrijpelijk, dat is nòg al glad, dat is zeer begrijpelijk.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
glad , glaai , (Marne) = geheel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
glad , glad , als bijvoeglijk naamwoord in: ’t is ’n glad kind, ’n gladde jōng = ’t meisje, de jongen ziet er flink, gezond, behagelijk uit. Holsteinsch en glatten keerl = een schoon man; hij wil ’n gladde boudel hebben = hij wil de zaken zóó geregeld hebben dat ieder krijgt wat hem toekomt; – hij wil alles vereffenen opdat niemand iets van hem te vorderen zal hebben. – Als bijwoord: ’k bin d’r glad mit verlegen = ik ben er geheel en al mee verlegen; ’t is glad mis, glad verkeerd, glad verspeuld, enz.; ’t gait hōm glad of = zonder eenige hapering. Vergelijking: glad as snöt, van een glibberig pad. (Bij v. Dale: ik heb het glad vergeten, zooals in Groningen, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant niet bij Weil.) Zie onder art. houg.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord , duidelijk, vanzelfsprekend. Das nòg al glad – dat wil ik graag gelooven, dat spreekt van zelf.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord , vgl. spierglad.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord , duidelijk, vanzelfsprekend. Das nòg al glad – dat wil ik graag gelooven, dat spreekt van zelf.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
glad , glaai , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 glad en doorschijnend. Glaai ies; 2 glimmend. Zien janneverkòp is glaai; 3 opgezet tot doorbreken toe. Zien winterhannen bin glaai.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
glad , glad , [bijvoeglijk naamwoord] , 1 glad. Zo glad as n tinnen schuddel, as n ekkel, as snöt, as n oal. ‘t Is n gladde maaid = een hupse, gezonde meid. ‘t Is n gladde keerl, n gladde vogel = een slimme vent. ‘t Gaait hom glad òf. Ik wil n gladde boudel hebben = ik wil mijn schulden betalen en mijn vorderingen innen. Hai is glad in ‘t hoar = hij ziet er gezond en sterk uit; (ontleend aan de paarden).; 2 zeer, in hoge mate. ‘t Is glad zunne, schane = ‘t is heel erg jammer. Glad verkeerd. Ik bin der glad mit verlegen. ‘t Is ja glad gain boudel gliek = ‘t lijkt nergens naar. Hai is ter glad boven op, scherts: hij heeft een kale knikker.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1 glibberig, 2 leep, 3 verrekend, 4 helemaal. Glatte baane, schoon schip, afgedane zaken); glad van de wieze, helemaal verbouwereerd; t glad hebm, ’t werk af hebben; glad wean, er netjes uit zien
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
glad , glad , helemaal Dè zie’k glad vergète Dat ben ik helemaal vergeten.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
glad , glad , wiedes Da’s nogal glad! Dat is nogal wiedes (overduidelijk).
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
glad , glad , als er niets meer te verrekenen valt zeggen partijen tegen elkaar: We zijn weer helemaal glad.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
glad , glad , bijwoord , in de zegswijze glad koike, olijk, ondeugend kijken. – Ze is glad te vraaien, ze is zeer vrijlustig, laat zich gemakkelijk verleiden tot vrijen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
glad , glat , glaat , glatter, glatste/glaater, glaatste , gehaaid, ’ne Glatte! Dae verköp dich ’nen houp sjtrónjt in ’n tuut: dat is een gladde jongen, die je in het geheel niet kunt vertrouwen.; glaat glad
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
glad , glad , glad wál , zoawât.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
glad , glad , zelfstandig naamwoord , gladheid. Meej dè glad kunde nie fietse. Ook: die glattighèd en ‘t is glattig. Zegswijze: Wittewè glad is? ’ne Polling (paling) in ’nen emmer snot.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
glad , glad , opgeruimd, b.v.: ’t is glad om ’t huus = het is netjes rond het huis.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
glad , glad , 1. opgeruimd, netjes; 2. glad in de panne: lege (koeke)pan; 3. glad.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. glad Het is glad op straotie, ij moet wat zolt strooien (Eex), Het was knap glad bij de weg (Nam), (fig.) Hie begef zuk op glad ies (Sle), Het is zo glad as ain spaigel spiegelglad (Vtm), Het is zo glad as snöt (Hijk), ... as spek (Die), ...as botter gezegd wanneer men iets niet kan vasthouden (Sle), Veur ofrastering gebruken wij glad draod (Vle) 2. glanzend De koe is glad in het haor (Sle), Die broek is glad veur de kont al wat versleten (Eri) 3. kaal Hij is glad bovenop of Hie wordt ok al aordig glad van boven (Odo), Hij is zo glad as een ekkel (Ass), Een loes zul de scheuvels underbinden, zo glad is Jaan op de kop (Eex), Zeg mor helder het gladde geld gezegd op de markt, als men het precieze gevraagde bedrag wil weten (Sle) 4. slim, leep As ie weet, waor aj hum in mut dielen, bi’j gladder as ik (Noo), Dat is een gladde praoter, hij prat de vissen tot het waoter oet (Eev), Dat is een gladde vogel (Ros), Hij hef een gladde tonge (Pes), ...is glad van tonge (Hgv), ...glad met de tong (Exl), ...glad met de bek (Zwe), Aj hum te glad of wil wèen, mèuj eerder opstaon (Hol), Hie is zo glad as een aol (Hoh), ...as een snoek (Sle), ...as eulie (Hav), (zelfst.) Dat is een gladde! (Klv) 5. totaal, helemaal Hij was, ...zat er glad naost (Vtm), Ie bint er glad bij (Dwi), Hij is er glad baovenop ekomen (Hgv), Hij was er glad met verlegen (Klv), De melk was glad kaold, het kwam zo oet de koelkaast (Pei), Ik had de haanden glad kaold (Eri), Hij is der glad met overkommen hij kan er geen kant mee op (Sle), Ik bin het glad vergeten (Ndo), H. was glad en al in de biester was geheel en al in de war (Hav), Dat biw glad niet wend (Eex), Het is glad ain bezuiking, as je daor hen mouten (Vtm) 6. vlot, gemakkelijk Hie zul zo even met het wicht oet, mor het gung hum niet glad of (Gas), Daor ben ik nog weer glad afkomen (Klv), Hij wol der tussenoet kniepen, mar dat zat hum niet zo glad dat lukte hem niet zo gemakkelijk (Oos) 7. goed doorgebrand, gelijkmatig brandend (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) Ze harren mooi glad vuur in de kachel (Pes), Het vuur is glad bijna uit (Sle), Glad vuur glid je zo tussen de tang deur (Pdh), Een glad kooltien vuur veur de staove (Rui), Glad vuur lat zuch makkelijk instrieken (Smi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
glad , glad , helemaal. ik ben ’t glad vergeten, ik ben het helemaal vergeten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
glad , glattig , glad.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
glad , glad , 1. glad; 2. geheel. Glad en al ‘helemaal’, Bi-j glad en al gek!, glad verkeerd ‘helemaal verkeerd’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
glad , glad , gladdig , bijvoeglijk naamwoord , glad, slim, overal achter zijn. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
glad , glad , volstrekt. ’t Is glad verkeerd, daor kump niks van terechte.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
glad , glad , slim. Zon gladjanes, hie is ze allemaole nog te glad ofewes.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. glad 2. glibberig, ook gewiekst 3. pienter 4. glanzend 5. egaal 6. kaal 7. volstrekt, geheel en al 8. vlot, gemakkelijk gaand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord , [O] 1. mooi, knap Ze is een glad vrommes Ze is een knappe vrouw 2. opgeruimd De boel is weer glad Het huis is weer opgeruimd Ook glissie 3. helemaal, absoluut Glad niet! Helemaal niet! (‘glad’ wordt in veel samenstellingen gebruikt voor ‘helemaal’; bijv. glad vergeete, glad nie nôôdeg, etc.); Biñ je glad gek! Ben je helemaal gek!
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord , glad
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
glad , glat , helemaal. in de uitdrukking: “glat vergêête”, “helemaal vergeten”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
glad , glattug , “gladdig”, glad.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. glad; 2. aan de kant, netjes. Ik ebbe alles glad in uus; 3. helemaal, totaal. Die man eft glad mis met zien antwoord.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
glad , glad , glattig , glad , Iemes te glad af zén. Iemand te vlug af zijn., Hèij is zu glad ás ’ne pòlling in ’nen émmer snot. Hij is zo glad als een paling in een emmer snot. Hij is zeer gewiekst., Kék mèr goewd uit, want tis glattig. Kijk maar goed uit, want het is glad.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
glad , [stof voor vrouwenrokken] , glad , zelfstandig naamwoord , 1.stof voor vrouwenrokken (W.-Veluwe); (bn.) 2. netjes, opgeruimd, aan kant (O.-Veluwe); glad bovenop, glad op de kop, kaal; gladde bonen, pronkbonen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
glad , glad , bijwoord , helemaal (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
glad , glatteg , bijvoeglijk naamwoord , glad (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
glad , glaad , glater, glaatst , glad , Det geit ’m glaad aaf: dat gaat hem gemakkelijk af. Emes te glaad aaf zeen. Ich waas det glaad vergaete. Zoea glaad wie einen aol.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
glad , glaât , glaat , bijvoeglijk naamwoord , glate , glad
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
glad , glaad , bijvoeglijk naamwoord , glater, glaadst , glad
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
glad , glad , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , glad; geheel en al; WBD III.4.4:227 'glad' = vlak, ook 'effen', 'egaal', 'plat'; WBD III.4.4:210 'glad' = glad, ook 'gladdig' Ik zèè et glad vergeete. - Ik ben het helemaal vergeten. Frans Verbunt – zo glad as ne pòlling in nen êemer snot; WBD III.1.4:27 'glad' = slim; 88 'glad' = leep, doortrapt; WNT GLAD - bijwoord van graad: als bepaling bij werkwoorden: geheel, volstrekt; ook: stellig. Glad vergeten = totaal vergeten. Hoeufft: 'Ik heb het glad vergeeten' - geheel en al; ook glatteg; glad, gladdig; Henk van Rijen - wèst tòch gladdeg - wat is het toch glad!; WBD III.4.4:210 'gladdig' = glad; WNT GLADDIG - tamelijk glad; glibberig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal