Woord: gerfkamer
gerfkamer , garfkoamer , vrouwelijk
, [de kleedkamer voor den priester] de kosterijkamer. Kil. gaerv-kamer. A. S. ge-arwigean, aantrekken. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
gerfkamer , garfkämer
, kerkekamer, vroeger leidde men het af van de garven. Volgens Overijsselsche Alm. 1836 beteekent het eigenlijk: kleedkamer voor den priester (naar Kiliaan en ’t Anglisaksisch) Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
gerfkamer , garfkamer , vrouwelijk
, sacristij, eigenl. kleedkamer (vgl. N.hol. vergerven, ruien, van kleed verwisselen der kippen). Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
gerfkamer , garfkamer
, Kerkekamer, consistoriekamer. Mnl. gerwecamere – kamer, waar de geestelijke zich voor den dienst gereed maakt of kleedt; van gerwen, garwen – gaar, klaar of gereed maken. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
gerfkamer , garfkamer
, Kerkekamer, consistoriekamer. Mnl. gerwecamere – kamer, waar de geestelijke zich voor den dienst gereed maakt of kleedt; van gerwen, garwen – gaar, klaar of gereed maken. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
gerfkamer , garf-kamer
, Zie Kiliaan op gaerw-kamer. De consistoriekamers dragen hier nog heden dien naam. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
gerfkamer , goarfkaamr , zelfstandig naamwoord
, uitdeling door de diakenen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
gerfkamer , gerfkammer
, sacristie. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
gerfkamer , gèèrefkamer
, sacristie Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
gerfkamer , garfkamer
, consistoriekamer. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
gerfkamer , gerfkaamer , zelfstandig naamwoord
, sacristie (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
gerfkamer , gèrfkamer , zelfstandig naamwoord
, sacristie; WBD (III.3.3:71) gèrfkamer = sacristie; WNT GERFKAMER. uit Gerwen (verscherping rw tot rf), in de bijzondere opvatting van 'aankleeden' (Kil.: adornare) en kamer, reeds in de Middeleeuwen in gebruik voor de kamer waar de priester zich kleedt voor den dienst. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |