Woord: gebuurte
gebuurte , geboert
, voor: boerenlieden, boerenvolk. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
gebuurte , gebuurt , geboert
, buurtschap. we hebben ‘n goei gebuurt, we wonen in een fijne buurtschap. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |