elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gaas

gaas , gaas , zelfstandig naamwoord, onzijdig , vgl. kappegaas, schroodjesgaas.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gaas , goas , zelfstandig naamwoord onzijdig , gaas. n Goazen doukje.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gaas , gaas , onzijdig , gaeske , gaas (doorschijnend weefsel).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gaas , gaos , gaes, gaas , (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drenthe). Ook gaes (Zuidwest-Drenthe, noord), gaas (Zuid-Drenthe) = 1. gaas We hebt de hoender in het gaos in een omheining van gaas (Bal), Aj bij de smid langes koomt, neemt mij dan een bos gaas mee (Ruw), Ie hebt fien gaos en grof gaos fijnmazig en grofmazig gaas (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaas , gaos , (Zuidwest-Drenthe, noord), in Hij kek der gaos uut onnozel (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaas , gaós , gaas.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gaas , gaas , gaes , zelfstandig naamwoord , et; gaas
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gaas , goas , gaas
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaas , gaos , gaas.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gaas , garst , gast, gaste , gaas.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gaas , gaas , onzijdig , 1. gaas, gaasverband
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gaas , gaas , gaas
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gaas , gaos , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gaas; Henk van Rijen - gao es gaos haole - ga eens gaas halen CiT (30) 'Gao's gaos haole'; Jawel, hij liep meej nog un paor aander seldaote un sigretje te rôoke, aachter de gaos. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal