elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gaan

gaan , gaati? , Gaat hy?
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
gaan , gaan , Met iemand gaan, zeggen hier de burgerdochters der mindere klasse en de dienstmaagden voor hetgeen men anders noemt verkeeren, met eenen vrijer verkee
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gaan , gân , [werkwoord] , 3p. sing.pr.ind. geit, imp. gong, part. Gân , gaan.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
gaan , gaon ,  gao , gao oppe stoel = ga zitten, Gron. koom op stoul. Imperf. gung, Gron. gōng, Nederl. ging. Voor: gaon gebruikt men: gaot; “dan gaot ze almaol, old en jongen”. giet = gaat. gunk = ging
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gaan , gieene , geene , mannelijk , [weinig gebruikelijk] gang.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
gaan , gaon , bedaard gaan, vgl. loopen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gaan , gieene , geene , mannelijk , gang, te g(i)eene komen of raken, ergens (met een werk) goed op streek raken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gaan , goan , vlotten, vorderen, van eenigen arbeid; ’t gait niks = ’t gaat lang niet zóó als het behoort of als men het wenscht; ’t gait niks mit hōm = hij doet zijn plicht niet, maakt zijn werk niet goed, past niet goed op, enz.; goan over iemand = hem als geneesheer behandelen; de neie dokter gait over heur = zij doktert met den nieuwen geneesheer; “Wat is dij Krummel, noa ’n boerenpeerdedokter gerekend, doch ’n roazend geleerde kerel, watte? Hij kon wel over meer goan as over kuien en peerden!”dat het al goan van Mai of, bv. de vrijereij is sedert dien tijd begonnen; ik heb bie hōm goan = school gegaan; ook = op de katechisatie gegaan, in het laatste geval ook: bie hōm goan te leeren; te keer goan = veel alarm maken; ook = razen, tieren, vloeken; gait ’t nog? = rookt gij nog? (anders wil ik u de tabak overreiken); deur gait (de deur gaat) = de deur wordt geopend, er moet dus iemand zijn binnengekomen; ’n wind goan loaten = een wind laten. Zegswijs: zij zijn hōm lijver goan as komen (zij zien hem liever gaan dan komen) = hij is daar niet welkom; ’t mag goan zoo ’t gait, bij v. Dale: het moge er gaan hoe het wil; het ga hoe het ga = wat er ook gebeure; ’t gait zoo as ’t gait, met de toevoeging: moar nijt zoo as ’t heurt = dat werk wordt gebrekkig uitgevoerd; ’t is er niet zóó in orde als het behoort, bv. op eene boerderij. Spreekwoord: ’t Bloud krōpt woar ’t nijt goan ken (’t bloed kruipt waar het niet gaan (hier = loopen, vloeien) kan), zooveel als: van bloedverwanten wil men geen kwaad hooren, voor hen trekt men tegen vreemden altijd partij. (Ook nagenoeg letterlijk in ’t Friesch, Nedersaksisch, Holsteinsch, Oldenburgsch, Westfaalsch en in ’t Noordfriesch) – Wordt vervoegd: ik goa, doe gaist, hij gait; wie, ie, zij, ie goan; ik gōng, doe gōngst, hij gōng, wie enz. gōngen, enz.; verleden deelwoord goan. – In de eig. beteekenis van: loopen, wordt het steeds met: zijn, vervoegd: ik bin goan, was goan, noa Baffelt, noa dokter, enz. Zie: met 2, en loopen.
gaist, gaiste = gaat gij; gaist noa hoes? doe gaist = gij gaat. Limburg geiste = gaat gij; Oostfriesch gaist.
gait = gaat, Westerkwartier geit; hou gait? = hoe vaart gij? hou gait hōm ’t? = hoe gaat het hem? gait hōm ’t goud? = gaat het hem goed? mien allozie gait nijt = mijn horloge staat stil; ’t gait zoo as ’t gait moar (’t gait) nijt zoo as ’t heurt = die zaken gaan niet zoo als het behoorde te zijn, er wordt niet altijd rechtvaardig of billijk gehandeld; gait ’t goud den gait ’t goud (gaat het goed dan gaat het goed) = ’t is veel gewaagd, er is veel kans dat het niet goed afloopt; ’t gait tegen de nacht = het loopt tegen den nacht, de nacht volgt reeds spoedig. Wordt gezegd als waarschuwing dat men niet te veel moet eten, opdat er geen onrustige slaap op zal volgen; ook wanneer er van een zieke sprake is. Vgl. Middel-Nederlandsch: Alst bi den avonde ghinc. (Verdam art. gaen, Kol. 884.); gait’e gaat hij; gait’e weg? = gaat hij naar huis? Zie: e 3.
geet (Westerwolde) = gaat; “Gendag, meu, hou geet ’t hier nog heer?”
goave = gaan wij, Zuid-Nederlandsch gaaw.
gung, gunk (Westerwolde) = gōng = ging, onvoltooid verleden tijd van: gaan.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gaan , gaan , onregelmatig werkwoord , Vervoeging: tegenw. tijd, ik gaan, je gane (en gaan-je), hij gaat, we gane, jollie, ze gane. Verl. tijd, ik gong, je gong, hij gong, we, jollie, ze gonge. Gebiedende wijs, gaan. Verl. deelw. ’e gaan of ’gaan. || (Wij) gonge nogh met pa(e)rt en slee op Amst(e)rdam, Journ. Caeskoper, 27 Febr. 1697. – Zie heengaan, neergaan, voortgaan, en vgl. allegaande, ongaans, gaandewerk, gang, vergangen, waar-gaan-je en VLAK GAAN op vlak.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gaan , goan* , zie ook gait *; “ik gong” enz. ook Zeeuwsch; zie ook: kriegen; dat gàit ’r mit, dat gait ʼr nog mit deur = daar komt men ʼt verst mee, Nederlandsch het gáát met iemand of iets = ’t blijkt aan het doel te beantwoorden; dat zeg ik mìt = dat zeg ik mèt u. Vgl.: deur, alsmede “heengaan” bij v. Dale.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gaan , over-goan* , behandelen, beheeren, ook bij v. Dale onder “gaan.”
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gaan , gaon , gaan.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
gaan  , gaon , gaaie  , gaon, geis, geit, ging, gegaon , gaan, Die geit ter nao toe, Hij gaat sterven. Der haer gaoen, er heen gaan. <u>Oeterein gaon, van elkander gaan, ook b.v. een zaak opheffen. Dae haet er einen naeve zich gaon, zeer hoovaardig zijn Vurraangaon, voortgaan. Ein oor gaons, een uur gaans. Gaonde en kômmende klanten, geregelde klanten. Et gaait um, het gaat naar zijn wensch.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gaan , gaon , göng, egaon; ik gao, dů geist, hei geit, wi, i, zei gaot , gaan, lopen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gaan , gaen ,   ,   , verbonden met infin. of verkorte vorm v. h. teg. deelwoord en verzwaard door an: ’t ging spuie an = het ging aardig spuien; ze ging skrijve-’n-an = ze ging al schrijvende heen. Zie K. blz. 165/166.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
gaan , goan , sterk werkwoord , 1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: goa, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: gee , 1 gaan, lopen, 2 weggaan, 3 rondwaren; goan met, verkering hebben met; den geet doar toch, die heeft toch niks te doen; hee gung miej, ik was bang; hen goan, niets van komen; dr of goan, er van langs gaan; dr achtr he
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gaan , gaons , góns , Wa is d’r toch gaons? Wat is er toch aan de hand?; Wá ’s ’r toch góns? Wat is er toch gaande?; gaande, lopen ’t Is ’n uur gaons Het is een uur lopen; ’t Is twee ures góns Het is twee uren reizen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gaan , gùgget? , gaat het? Hoe gùgget?, Och ’t gù! Hoe gaat het?, Och, het gaat wel!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gaan , ônder gaon , ergens bij gaan, lid worden Ik goj ônder de gild Ik word lid van het Gilde.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gaan , gong , gonge , voor ging, gingen. Me gonge eerst naa De Haag en toen naa Scheveninge.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
gaan , gaan , onregelmatig werkwoord Gaan. De vervoeging luidt: gaan – ging, gong – gaan. Zegswijze gaan voorzichtig, wees voorzichtig, ga voorzichtig te werk. – D’r zéker van gaan, er zeker van zijn. | Ik gaan d’r zeker van, dat Piet ’t dein het. – Erges over gáán, ergens de leiding over hebben, ergens bemoeienis mee hebben. | Ik gaan deer niet over, vraag ’t maar aan Piet. – Erges voor gáán, ergens voor aangezien worden. Hai gáát er voor, maar z’n woif het ’t dein. – (De) dokter gaat over ’m, hij is onder behandeling of controle van de dokter. – Dat gaat néi mekaar, dat hangt met elkaar samen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gaan , gaon , góng, haet of is gegange , gaan. “’t Is langs Leusj gegange en bie Paak óntvange” werd gezegd van verzilverd spul. Die twee gaon saame: dat stel heeft verkering, ’t Geit wie gelėk: het gaat prima. Woo geiste haer? De naas nao, dan kump dich de vot vanzėllẹ
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gaan , gao , gaan (infinitief).
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
gaan , gaon , werkwoord , gaan. Vraag: Hoe gògget? Antw.: ’t Gò (mar daor is dan òk alles mee gezeejd).
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
gaan , goan , gung (gunk), egoane , gaan; giet [in:] det giet d’r van: dat gaat er heftig aan toe; goa’j ga je
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gaan , gaon , sterk werkwoord, onovergankelijk , 1. gaan, zich verplaatsen Zuw mor op de fiets gaon? (Eex), Het gaon valt mie stoer het lopen (Bco), De weg is niet te gaon (Bro), De laan uut gaon sterven (Man), zo ook De piep uut gaon (Sle) of Hij is het hoekien um egaone ...um een hoekien egaone (Dwij), ...er tussenuut egaone (Koe), ... der uut gaon (Schl), ...oet de tied gaon (Hoh), Hij giet er diep deur hij denkt er diep over na (md), Hie giet best hij loopt goed, van een paard (Sle), zo ook Dat pèerd kan best gaon (Man), Aj vrij binnen kuj gaon en staon waor aj willen (Mep), Op een aander an gaon naar een ander toe gaan (Sle), Hij is daor met zien auto recht op ingaon recht op ingereden (Gie), Hie giet hen dokter (Sle), Zuw gaon? weggaan (Gro), Zie gaot oet gasten (Emm) 2. in der an etc. gaon kapot gaan, te gronde gaan, sterven Hij zal der wel angaon (Wtv), De wiend stiet net op de hoek van het huus, de hiele wamme giet er an (Ruw), Hij is er mit gaon (Ruw), ...der an kepot gaon (Hijk), ...der an dood gaon (Wes),...der an weg gaon (Bro), ...der an gaon er aan gestorven (Man), ook: failliet gegaan (Hol), Hij is der oet gaon gestorven (Schl), ...der an oetgaon eraan gestorven (Dwij), Aj mij nou nog een keer dwars veur de bienen koomt, dan gaoj der an dan vermoord ik je (Hgv) 3. verkering hebben met Hie hef al lang met dat wicht gaon en non is het iniens oet (Zwe), Ik heb eerder ok wel met heur gaon (Een) 4. geluid maken Ik heur de baander gaon (Wijs), De toete van twaalf ure hef al egaone (Dwij), De mond geet hum hij eet of praat aanhoudend (wb) 5. in der um gaon spannen, erom gaan Het geit er um of ze het heu nog op tied in kriegt (Gie), Het giet er um wel het mieste gef; die hef het (Ndo), Het giet er um wel of baos wordt (Oos), Ze binnen daor aan ’t voetballen, en dat gait der om (Vtm), Bij een wedstried giet het um de eerste of de twiede pries (Scho), Het hef der hard um gaon het heeft erom gespannen (N:Sle) 6. lopen De klokke giet niet meer (Zdw) 7. overkomen, vergaan Hij hef het niet zo mooi anlegd, mar het is hum der ok naor gaon (Sti) 8. zich gaan bezighouden met Z. gung doe in de erpel (md), Zie bint ok scheiden gaon (Dro), De schoft is om, we moeten der nog maar even weer bijgaon ermee aan de slag gaan (Dal), Daor moej nog even bij gaon mee aan de gang gaan (Wtv), Aj der mor even bij gaot als je de zaak maar aanpakt, is het al gedaan (N:Sle), zie ook bijgaon 9. een zeker verloop hebben Hoe gait het nog? (Bco), Hoe giet het der mit? (Bui), Die is het nogal goed gaon voor de wind gegaan (And), Het giet gesmeerd (Dwi), ...as gesmeerd (Sle), ...as een trein (Emm), ...as de gesmeerde bliksem (Bor), ...as de bliksem (Dwi), Het giet as een liere (Die), ...as een giego (Dro), ...as een fieter (Mep), Het giet van een leien dakkien, het giet vanzölf (Sle), ...as vanzölf (Hgv), Het giet zoas het gaon möt (Bei), Het giet der um weg! ze gaan geweldig tekeer (Sle) 10. in vele verbindingen met een voorzetsel (z. voor niet genoemde verbindingen ook onder het zn.) Wat een dikke kèze, daor kunj nog ies bijgaon (Dwij), Hie is bie dei neie vereniging gaon (Bco), Hij was der arg tegen en is der aordig tegenin gaon (Ndo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaan , goon , gaan. (gaoi, gi, gùt, gòn, gòdde, gonk, gingen, gegaon). Gòdde mee naor tante Til?, ga je mee naar tante Mathilde?
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gaan , gaon , giet, ging (Kampen) / gong (Kamperveen) / gung (Ka , gaan
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gaan , gaon , werkwoord , zullen, ’K gaon oe is laote ziên oe ’t mot. lk zal je eens laten zien, hoe het moet. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: je te vais. ... .
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
gaan , gaon , ik gao gunge; iej gaot / gungn; hie giet / gunk; wie gaot / gungn , gaan. Gaow de goeje kante wel uut?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gaan , gôn , gaan , Gôn de óóge hin én wiir, dan dèkt 't váéreke nog ne kiir. Gaan de ogen heen en weer, dan dekt het varken nog een keer. Let op hem want hij heeft je zo te grazen.
Ge zé nie goed zeeker, ge kèkt zó'mér wit, vat mér ne grog én gô mér trug tebèd. Je bent niet fit zeker, je kijkt zomaar pips, pak maar een borrel en ga terug naar bed.
Zit nie zó meej dé hundje te haffele, strak gee’get nog kepot. Zit niet zo met dat hondje te knuffelen, straks gaat het nog dood. Je moet dat hondje niet doodknuffelen.
Ut git’ter meej duuvel én gewèld óp. Het gaat er met duivel en geweld op. Er wordt ontzettend hard gewerkt.
Gôd’de géij 'n kiendje kóópe, daor hôj ik nog niks van gehurd, moete nog lang lóópe? Ben je in verwachting, dat had ik nog niet gehoord, hoe lang duurt het nog?
Verleden tijd góng. Héij góng mér vôst ôn, héij zi dét'tie nie zó rap mér ter biin is de lèsten tiid. Hij ging maar vast aan, hij zegt dat hij niet meer zo vlug ter been is de laatste tijd.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gaan , gaon , werkwoord , gaan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gaan , gao , uitdrukking
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gaan , gaon , werkwoord , gao, gong, gegaon , gaan; gao nou maor bij je aaige vandaen Neem jezelf maar als voorbeeld
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gaan , gaons , gaans , gaons VB: Van Groéselt nao Mesjtreech ês 'n oor gaons.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gaan , goën , werkwoord , goûng, gegaange , gaan , (o.t.t. ich gaon, dich gèis, hër gèit, vuur goën, dier gaot, zié goën. Geb.wijs. enk. gaank. mv. gaot. Zw: Groet gaon: in verwachting zijn (enigszins vero.) Zw: Es dè mer kênt goën: als die maar op stap kan gaan. Zw: Gaank noé sjtellekes: daar geloof ik niets van. Zw: Daan bis te zjus zoe wiéd gegaange es geriéje: het resultaat is hetzelfde. Zw: Dao gèit 't zich neet vuur: daar gaat het niet om. Zw: Gaank eweg!: wat je nou zegt! Zw: 'Gèis te!' of 'gèis te weg!' (tegen hond): scheer je weg! Zw: Es 't neet gèit, daan gèit 't nog: het moét lukken. Zw: D'n dèig gèit: het deeg rijst. Zw: Es 't neet gèit, daan bok 't mer: het moét lukken Zw: V'r goën allemaol: iedereen moet sterven.; rijzen goën (zie 'gaan') VB: Ich laot de vlaojendèig altiéd 'n oor goën; stap (flink op stap gaan); goën; draon goën aanpakken (flink aanpakken) draon goën (zie 'gaan') VB: Es v'r noé 'ns draon goën, heb v'r 't uüver 'n eurke vêrdig; draon goën verloren gaan (zie 'gaan'); gegaange meevallen (het is nogal meegevallen) 't hèt nogal gegaange VB: Wie hebs te d'n ekzäome gemak? 't Hèt nogal gegaange.; aon 'nne goën slaag (iemand een pak slaag geven); aon 'nne goën; langs de dëur goën venten; gèis te, gèis te gaw wegscheren (scheer je weg!) 1. gèis te! 2. gèis te gaw!; dat gèit langs mich doer koud (dat laat me koud) dat gèit langs mich doer VB: Laot 'm mer kalle, dat gèit langs mich doer.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gaan , gôdde , ga je
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaan , goon , opstappen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaan , gôdde gellie , gaan jullie
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaan , gi , gigget; godde; godde; gull , gaat. gigget (gaat het); godde (ga je); godde gullie (gaan jullie)
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
gaan , gaon , gaan.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gaan , gaon , werkwoord , giet, gong/gonk, egaon , gaan.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gaan , gaon , gaoj, gaot , gaan
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
gaan , gòn , TT: ik goj, gok; gèij gòt, , gaan; in ’n uur gòns een uur gaande , Ik goj al. Ik ga al. Ik ben al weg., Gónk ie kôd weg? Ging hij kwaad weg?, Go èn de kant! Ga aan de kant!, ’n uur gòns een uur gaande.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
gaan , gaon , ik gaoi ,hij gaot , vormen van gaan in de teg. tijd
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
gaan , hoe gaoggut mee hum? , hoe gaoggut mee heur? , hoe gaat het met hem, haar?
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
gaan , gaw , werkwoord , gaan (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gaan , gaon , ich gaon, doe geis, hae geit, wae gaon, ich gin , gaan , Alles geit! Dae geit ’t neet slecht: het gaat redelijk goed met hem. Det is ein oor gaons: dat is een uur lopen. Emes ane baom gaon. Emes lever zeen gaon es kómme. Es ’t neet geit, den bóktj ’t mer: gaat ’t niet op deze manier, dan moet ’t maar anders. Gank oette waeg: ga opzij. Gaon wie eine geskook: geïrriteerd zijn. Gao(n)tj gae mèt? ’t Ging wie ’t ging en toen ging ’t gaaroet neet: het gaat helemaal niet, hoe je het ook wendt of keert. Hae geit zien naas nao, den kumtj zien vot vanzelf: hij doet toch wat hij zelf wil, hij luistert niet naar goede raad. Van zie stekske gaon. Waat neet geit, geit neet: je moet niet het onmogelijke verlangen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gaan , gaôn , gaon , werkwoord , geît/geit, ging, gegange , gaan; det is nog good gegange – kreet na een bijna-ongelukje; dao geit het zich neet óm – daar gaat het niet om; es het neet geit den geit het neêt – je moet niet het onmogelijke verwachten; doe mós mer gaer gaôn! – afkeurende opmerking over iemand die uitgaat en daarbij zijn plichten verwaarloost; geisse!!! – ga weg!!!; es se zoeë geîs (löps) – als je in verwachting bent; derop gaôn – de liefde bedrijven (van de man uit gezien): Sjang, wie dök geis se nog derop per waêk? – Sjang, hoe vaak doe je het nog per week?
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gaan , gaon , werkwoord , gieët, góng/ging, gegânge , gaan
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gaan , gaon , sterk werkwoord , gaan; De uitspraak in de vervoegingen is zeer wisselend; zowel de lage als de korte a komen voor. Praesens: ik gao - gij gaot - hij gao - wij/zullie gaon/gòn; imp. gao!; Dialectenquête 1876 - ik gao, hij gaot, we gaon; Verleden tijd en voltooid deelwoord - ging/gong - gegaon (B: góng); Btk: ging; - Et gao zot gao, mar et moet gaon. Hoe het ook gaat, het moet lukken. B hoe gaoget? gaode gij?; WBD er tussenöt gaon (v.e. paard) - op hol gaan, ook genoemd 'óp hòl slaon'; Cees Robben – De goei gaon aaltij ’t irst... (19720519); Cees Robben – Asser ammol ingaon... (19610707); Cees Robben – Hört dè bist toch is te keer gaon... (19590905) ; Cees Robben – [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te kwèèke. (datum onbekend); Cees Robben – Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme niet gaon katsele.. (19671215); Cees Robben – We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd... (19670908); Cees Robben – Zumme naa is gaon proeme of doede liever hakdolle... (19670908); Cees Robben - Ik zie (...) M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op gaon... (19570309); Cees Robben – De kender gaon ’t list... (19540724); Cees Robben – Dan kunme slaope gaon... (19670428); Cees Robben – En dan gaon we bij oma’s thee-leppen... (19640228); Cees Robben – Ik en d’n onzen zen er tegen in gaon ligge... (19641106); Dialectenquête 1876 - gao de meê? Plur. gellie gao meê, war?; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaon de zaogers van Beek (Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 1968) - achter elkaar lopen (z.a.); Henk van Rijen - ek zal es gòn kèèke; Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gaon ww - gaan: hoe gògget?; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GINK 2e hoofdvorm van 'gaan': ging, gong, gonk; A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaon/ goan (krt.19); WvM 'da mun bloet twee keer soo snel ghingk'; Dirk Boutkan (blz. 38) gaon: plur. met verkorting: 'gòn'n- in inf. over het alg. geen verkorting; 'k ha nia moete gaon, gaon en staon. Als hulpww. wel verkorting: gòn kèèke, stòn te kèèke (blz. 66); imperatief uitsluitend 'gao'; Verleden tijd = gong of gonk, gonge(n) en gonke(n); WTT 2013 - Het lijkt erop dat de verleden tijd 'gong' na 1945 sterk in onbruik is geraakt. ...en nie lang daornao gonk-ie dood... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939); Cornelissen keek er van op en ie vroeg, of et om 'n flinke som gong... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939); ...nao 't eten gongen ze aon den heerd zitten om den aovond in te praoten. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; NTC 3-1-1940); Op staonde voet gonk ie naor huis terug... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940); De zon waar nog mar amper op of Teun gonk op pad... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939); Toen de groote verhuiswaogen et dörp binnen kwaam gerejen, gongen al de gerdijntjes opzij... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938) ; Ze gonk de gang in... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938) ; Ze gong aon 'n sleutelgat luisteren... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938) ; ...hij gong veur et venster staon en keek naor den overkaant. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939); ...wè dunkt oe as we 'ns saomen gongen roeien op een van de vennen daor in Oisterwijk? (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939); ...mar 't waar beter as ie naor huis gonk. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939); Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Onder waoter‘); ...die gonken mee de kermis nor den Haag... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); ...en ’t gonk goed (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); - …dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en spatten en poelieën (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); ...dè schon vertessel van die drie mènnekes die saome gonke waandele... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); ’t Gong er over thermiek, thermise strooming en alderhande vliegterme die in hil endje boven mèn petje gonken. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder waoter...); Zôo gonge wij ok teege tiene/ mee de kiepe mar op stòk... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Zôo gao dè dan, zeej Peer); Driek gong meej en bejaorde-rèès/ enen dag meej nòr de zee... (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Gin zin mir...); En uur te vruug gonge we al... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Kèrsmes vruuger...); Asset afgelôope waar, gongen we meej hil de femilie bij onze opa eten. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); We gongen veur dè we naor school gongen aaltij irst nog naor de kerk, naor de mis van half aacht. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Ge gongt dan meej zon zwarte ziel rèècht naor de hel… (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); …en ons moeder zette mar thee, dè gong er wel in... (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); et gêe; PM 't gaat; Hoe gaoget? et gêe. Dirk Boutkan (blz. 23) gêe - ('t) gaat; gaodoe; samentrekking van ga je je; Cees Robben – Gaodoe bos verkôôpe..? (19870619); gaoget; samentrekking van gaat het; van gaon met voornaamwoord het; ook gebiedende wijs; gaat het, gaat dat; Cees Robben – Gaoget op de mert mar vraogen. (19540306); Cees Robben – Hullieje pa is unne wous.. hullie moeder unne abbetjoek.. en zelf is ’t ôôk mar unne drie-kwart... Vur de rest gaoget wel. (19840330); Cees Robben – Hoe gaoget, Drikka.? (19870925); Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – Hoe gaoget, Bart?; B hoe gaoget? 2e en 3e pers. enk. 'gao' + 'et'; Het fonetisch hiaat tussen 'gao' en 'et' is opgevuld door inlassing van 'g' (Schuurmanss Encl. pron., blz. 22) A.P. de Bont – §242. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAGET - gaat het; J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GAGET - gaat het; gink; oude verleden tijd van 'gaon'; meestal opgetekend als 'gong'; het betreft niet de samentrekking van 'ging ik'; Interview Jolen - 1978 - “…dè gink oover, jè, den bond, war, de afdeeling van den bond èn zôo, war, dè weet ik nòg…et lôon, hè!” (transcriptie Hans Hessels, 2013); gòmme; samentrekking van gaan we; Ast tèèd is, gòmme. Cees Robben - saome gòmme et nuuwe jaor in: dôod gòmme ammòl; Henk van Rijen - gómme óf zumme nòg blèève?; Versmelting van ww-uitgang(n) met persoonlijk voornaamwoord  (w) levert m op.; gòn; gaan; Dirk Boutkan (blz. 23) gòn (tegenwoordige tijd pluralis) - = gaon, met vocaalkrimping; gong; verouderde verleden tijd; ging; R.J. die ònt vèrze maoke góng; Henk van Rijen –  ginke, gonke - gingen; imperfectum enkelv. van 'gaon'; meervoud + -e; - Geen vocaal krimping! maar wisseling; Cees Robben – Ik gong om raod... (19651231) ; Cees Robben – Mar ’t spel gong deur.. (19710102); Audioregistratie 1978 –  “Mar dògs nòdderaand moes de klèène òngegeeve wòrre bij de geminte, moeste en getèùge hèbbe, war, mar die koste toen al êene vatte van de straot, die zeej “Jan, kom èfkes meej getèùge zèn”, mar ge had mist dè de buurman meej gong…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Audioregistratie 1978 – “Mar die om hallef twaalf nòr de kèrk moese, war, waare die kleere van die alwir vulste grôot èn die schoene vulste grôot want die om hallef twaalf nòr de kèrk gonge, die schoene waare vul te grôot, die klapperde daor oover die kaaje van die grôote wèg heene, dèsse van de vèrte omkêeke, daor koome die zoone…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GONG en GONK: 2e hoofdvorm van 'gaan'; daarnaast ook: ging en gink; zie gaon zie gonk; gongterop; samentrekking van ging het erop; toen werd er gevochten; Cees Robben – En van ’t een wôôrd kwamet taander, .. en toen gongterop... (19720825); gonk; oude verleden tijd van ‘gaon’; ook zie gong; ging; Cees Robben – Ik zeej saluu.. en gonk naor huis (19600708); Cees Robben – Ons Siska gonk drie keer van d’ren sus... (19860620); Cees Robben – Ze gonk te veld... (19600219); Cees Robben – [Ze] vergonken in d’r ongeluk... (19600304)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gaan , gaon , ging – gegaon , gaan; gank! ga!
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal