elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fraai

fraai , fraoj , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , fraai.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
fraai , froaj , bijwoord , tamelijk
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
fraai , fraai , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. mooi, fraai Dat zut der wel fraai uut (Coe), De tuun ligt der fraai bij (Die), Dat heb ie fraai daon, heur, dat hadden ze joe niet verbeterd (Eri), vaak ironisch bedoeld Da’s ok een fraai gezicht! het lijkt nergens op (Ros), Wat zie jij der fraai oet! Jao man, oes kat hef mij in het gezicht krabd (Gas), Het is wel fraai, wat hij uut ehèulen hef niet bepaald fraai (Wsv), Dat is fraai, nou zegst op lèeste moment nog of (Dro), Het was ok weer fraai, wat hij vertelde (Sle), IJ bint mij een fraai heerschap! Hoepel mor gauw op! (Eex), Het is niet zo fraai waj daor doet netjes (Bro), Dat hej hum fraai elapt het is helemaal verkeerd wat je gedaan hebt (Ruw) *Het is fraai, zei de kraai, en pikte de beste stukken weg (Noo); Pappegaai, wat is je kleed toch fraai (Rol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fraai , fraoi , meestal omgekeerd bedoeld: ’t is fraoi!, dat is niet zo mooi.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
fraai , fraoi , (Gunninks woordenlijst van 1908) zeer, nogal. Gunninks woordenlijst van 1908: Fraoi wat ‘aardig wat’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal