elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fazant

fazant , fezant , [zelfstandig naamwoord] , fazant.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
fazant , fezaante , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , fezaantn , fezaantjen , fazant
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
fazant , fezant , mannelijk , fezante , fezènjtje , fazant.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
fazant , fezante , fazant.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
fazant , fezant , fazant, fezante, fazaant, fazaante, fazaande, faza , fezantn , Ook fazant, fezante (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), fazaant (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe), fazaante (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied), fazaande (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), fazande (Veenkoloniën) = fazant Het stikt hier van de fezanten (Zdw), Der kwam oons een fezante veur de auto, maor wij hadden de koplaampe wal kepot (Hijk), Hij kan het streupen niet laoten. Gistern hef hij nog een fezante epakt (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fazant , fezant , fazant.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
fazant , fezante , fazant
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
fazant , fesant , fesaant, fajjesant, fasant , zelfstandig naamwoord , de; fazant
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
fazant , fezant , zelfstandig naamwoord , fezante , fezañtjie , fazant
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
fazant , fezaant , zelfstandig naamwoord, mannelijk , fezaante , fezéntsje , fazant , VB: Ze zegke dat fezaant mêt zoermoos e köstelik ëte ês.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
fazant , fezant , fazant
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
fazant , fezâânt , fazant.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
fazant , fezante , zelfstandig naamwoord , fazant.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
fazant , fezânt , zelfstandig naamwoord, mannelijk , fezânte , fezêntje , fazant
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
fazant , fezaant , zelfstandig naamwoord , fazant (Meleagris gallopavo); WvM 'en f de faasaant mee 'n pluym op zun kop' [?]; — Fr. 'faisan' via Ned. 'fazant', met vocaalreductie en verlengde a; A.P. de Bont: fazant zelfstandig naamwoord m. - fazant; Goem. FAZANT - fazant, zelfstandig naamwoord m. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  FEZANT zelfstandig naamwoord v. en niet m. - fazant
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
fazant , fezant , fezante , fazant
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal