Woord: evenaar
evenaar , eemter , eemder
, evenaar van een wagen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
evenaar , neemtĕr
, dwarshout aan den dissel, V, 50. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
evenaar , evender , [zelfstandig naamwoord]
, 1 balans; 2 de naald van de balans. De evender is in ‘t hoeske.; 3 de twijknuppel(Veenkoloniën), ‘t zeeltuug (Hogeland), knuppel voor 2 paarden, die geen aanjuk is, zodat ieder paard even zwaar trekt. || knipwicht Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
evenaar , evender
, (ouderwets), 1. balans. 2. naald van balans. 3. tweeknuppel met één haak in ’t midden Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
evenaar , evenaar , zelfstandig naamwoord
, Ook: dwarshout aan het lemoen van een boerenwagen waaraan de strengen worden bevestigd. Men onderscheidde o.a. een ’tweipeerds-evenaar’ en een ‘driepeerds-evenaar’. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
evenaar , evenaar , zelfstandig naamwoord
, bij een wagen of ploeg die door meer dan één paard wordt voortgetrokken: de dwarsbalk waaraan de *ooshoute vanstzitten (KRS: Hout; LPW: Lop). Zie hoofdstuk 4, punt 4: wagens . Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
evenaar , èèmder
, zie: achterholt. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
evenaar , evender , eventer, èventer, eemster, enter, emter
, evenders , (meestal uitgesproken as eewmder). Ook eventer (Zuid-Drenthe), èven... (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe), eemster (dva), enter (Zuidwest-Drenthe, zuid), emter (Zuidwest-Drenthe, zuid) = evenaar, trekhout voor twee, soms drie paarden Aj twie pèerde veur de wagen hadden, dan haj een evender neudig (Sle), Hij wol de eventer in de kromdussel haoken (Row), Hèze de bolt wal in de evender daon? (Pdh), Ie kunt wel een ienpeerds enter van het tweipeerds enter pakken en dat veur de sturtkarre doen (Bro) 2. trekhout + de beide knuppels (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) De evender is het trekholt en de tweei knuppels (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
evenaar , evventer
, 1) hieraan konden twee handknuppels vastgemaakt worden om b.v. met twee paarden tegelijk te kunnen werken; 2) evenaar. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
evenaar , evender , nevenäär, nevender
, (Kampereiland, Kamperveen) balk waaraan twee knuppels werden bevestigd om twee paarden een kar te laten trekken. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nevenäär , Gunninks woordenlijst van 1908: nevender (Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
evenaar , nèèvmder
, evenaar aan de boerenwagen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
evenaar , evenaar , zelfstandig naamwoord
, de; 1. evenaar 2. lang dwarshout aan een dissel, waaraan twee spoorstokken konden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
evenaar , ivventer , eeventer
, haamhout Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
evenaar , evenaar , aevenaar, evener, eventer, aeventer, evender, neve
, bij een wagen of ploeg die door meer dan één paard wordt voorgetrokken: de dwarsbalk waaraan de *oosthouten vastzitten; eemter (Oldebroek, Wezep). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
evenaar , èèventer , zelfstandig naamwoord
, getuig voor twee paarden (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |