elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: erwt

erwt , arft , art; erft , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , erwt. Zwe. ärt. De. ert. Fri. eartte. Nd. arf.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
erwt , èrfte , vrouwelijk , èrften , erwt.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
erwt , arfte , vrouwelijk , arften , erwt.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
erwt , arten , arften, arfies , arten (Ommelanden) = arften (Oldampt, Westerwolde) = erwten; stamarten, (Westerkwartier, Hunsegoo) = stamboonen; törse arten = eene soort van boonen die aan staken groeien; schoapartjes = wikartjes, vrucht van de gele wikke; artries = arftries (verzamelwoord), meervoud artriezen, arftriezen = erwtenrijs. Vergelijk.: d’r oetzijn as ’n dreischeten grauart = er katterig, flauw uitzien. Kil. erte, Oostfriesch, Noordfriesch arte, Zweedsch, Deensch ärt, Hoogduitsch Erbse.
arfies (= erwtjes); eene soort van tuinboon.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
erwt , erwt , art, ort , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. ‒ De gebruikelijjk vorm van het woord is ort. || Groene en greeuwe orten. Drie sack witt orten a 5¼ gulden, ƒ 15: 15, een sack grau orten ƒ 6: 15, Hs. rekenboek Zaandijker weeshuis (a° 1696), Zaanl. Oudhk. Ook in het Stad-Fri. spreekt men van ort (HALBERTSMA 838; Taalgids 9, 223). ‒ Daarnaast hoort men soms (op het Kalf b.v.), art, welke vorm vroeger aan de Zaan algemener moet zijn geweest. || Terwe, Rogge, Arreten, Boonen, etc., SOETEBOOM, S. Arc. 235. (Myn Vader) heeft’er doen ter tijdt Arweten in gesaeydt, SCHAAP, Bloemt. 12. Art wordt ook in W.-Friesl. gehoord. ‒ Overdr. een kleine ort, een klein kereltje, kleine kleuter. ‒ Ook in de naam van stukken land, die tot het verbouwen van erwten zijn gebruikt. || De Ort-akkers (stukken weiland te Oostzaan, op de Smaalsloot).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
erwt , aarft , erwt.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
erwt , arfte , Erwt. Vklw. erfken. Sam. sükererfkes. Ook: arten.Dit laatste zelfs nog in gedrukte stukken tot in de 19e eeuw.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
erwt  , erret , (tweede E stom) , erwt. erretje.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
erwt , aifte , vrouwelijk , aiften , äiftien , erwt
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
erwt , örrǝte ,   ,   , erwten. Spreekwijze: Dat benne zijn örrǝte, die ken híj doppe, dat zal hij zelf moeten opknappen. Ook in B. 1790.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
erwt , aarte , aart; aat; aarfte , [zelfstandig naamwoord] , aarten , attje , erwt; Aarten en bonen. Der oetzain as n oetscheten graauw aart = er heel beroerd, katterig uitzien (plat). Törze aarten (Hogeland) = Törze bonen; zie daar. Hogelandster taimke, als er grauwe erwten worden opgediend: Aarten! zee Maarten. Binnen ze goud smeerd? vruig Geert. ‘t Gaait wel aan, zee Jaan. Kin ‘t nait helpen, zee Pait, Mor ‘k lus ze tòch nait. Nou, loat moar stoan, Zee Swoan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
erwt , blaauw attjes , blaauw schoap-attjes , [zelfstandig naamwoord] , blauwe erwtjes, de vogelwikke, vicia cracca. In Fivelgo: vogeltjes-op-ain-bain; Hunzingo moesattjes, Westerkwartier blauwe swienetongtjes; Hogeland ook blaauwe schoapattjes.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
erwt , oarfte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , oarfn , ùerfken , erwt
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
erwt , aarde , (meerv.: aarten) erwt
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
erwt , urrete , erwten
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
erwt , urt , ort , zelfstandig naamwoord , Erwt. Zegswijze op ’n urt, tot in de finesses. Verkleinvorm urtje. 1. Erwtje. 2. Klein persoontje of diertje.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
erwt , ert , vrouwelijk , erte , ertje , erwt. Hae dreet zich obbẹn ert: hij is erg kwiek. ’n Ert in ’t vaat sjmiete: de boel in de war schoppen, of: dwarsbomen. Hae haet de erten oet: het is afgelopen met hem; zijn spel is verloren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
erwt , èrt , zelfstandig naamwoord , erwt. Hij hè z’n èrte öt. ’t Is gedaan met ’m. Afgeleid: èrtrèès (erwtenrijs). Takken waarlangs de erwtenplanten worden geleid.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
erwt , aerte , erwten; twiê aerte ôp en plaenkske: niks innen bloes hebbe; mit aerte inne schoon nár Kaeveler: ekstra boete doon.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
erwt , ärfen , erwten.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
erwt , ärfen , erwten.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
erwt , arwt , 0 , (bu, Zuidoost-Drents veengebied) = humuslaag op het hoogveen, geschikt voor boekweitteelt, de bouwvoor
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
erwt , arft , aarft, art, arwte, aarte, aart, erft, erwt, aarde, , arften , Ook aarft (Veenkoloniën, Zuidwest Drenthe, noord), art (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), arwte (Zuidwest-Drenthe, zuid), aarte (Midden-Drenthe, Veenkoloniën), aart (Zuidwest Drenthe, noord, Veenkoloniën, Kop van Drenthe), erft of erwt (Ass, Zuidoost-Drents veengebied), aarde (Veenkoloniën), arfte (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe), arf (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), aarfte (Zuidwest Drenthe, noord) = erwt Hij hef een harte zo klein as een arfte groot woord, maar klein hartje (Hav), Hij hef een bek as een scheermes en een hart as een greune arfte (Hijk), Van gruine arften maakt ze snert (Bov), ’s Middaegs eet ze grauw arten mit resienen en stokvis capucijners (vn), Wilde aarten is vogelwikke soort onkruid, Vicia Cracca (Ros), ...kwamen asmangs veur in het rogbrood, de aarften waren bitter (Eex), Wij bint gien spint erwten neudig om het uut te reken geen al te verre familie (Ass), Mit een spint aarten biw nog femilie van verre familie (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
erwt , ert , erwt.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
erwt , ärfte , ärften , ärfien , erwt
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
erwt , ârfe , erwt. Arfm en boonn bint goed voer.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
erwt , érte , erwten , Dét'tie wègbléft, héij hi hier z'n érte ût. Dat hij wegblijft, hij heeft hier zijn erwten uit. Hij is hier niet meer welkom, we hebben het wel gehad met hem.
Verkleinvorm meervoud értjes. Ze hi mér un paor értjes óp de plank. Ze heeft maar een paar erwtjes op de plank. Ze heeft maar kleine borstjes.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
erwt , ate , atte , zelfstandig naamwoord , de; erwt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
erwt , ert , zelfstandig naamwoord , erte , ertie , erwt; Je ken ’t met een zak erte nied añzaoie Gezegd over familieleden die wel erg ver in de stamboom verwijderd zijn
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
erwt , ért , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , érte , értsje , erwt , VB: érte en boene môs te neet te vreug zitte, aanders bevrere ze dich. Zw: 1. Mêt 'n ért nao 'n boen goeje: een spierinkje uitwerpen om een kabeljauw te vangen. 2. 'n ért op 'n plaank: gezegd van een meisje of vrouw met weing boezem.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
erwt , èrt , erwt
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
erwt , ärfte , zelfstandig naamwoord , ärfien , (dop)erwt. Zie ook: döpper, döpärfte.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
erwt , aart , aarte, art, arfe, ärfte, ätte , erwt; ätte (O.-Veluwe); aartegaard, stok waarlangs de erwtplant wordt geleid (W.-Veluwe); aartepoel, peul (W.-Veluwe); breune erwten, kapucijners; kleine art , kleine jongen of klein meisje; aarteschuw, zie schieuw.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
erwt , ert , vrouwelijk , erte , ertje , erwt , Twieë ertjes op ein plank: wordt gezegd van een vrouw met kleine borsten. Zien erte oet höbbe: uit de gunst zijn.: uit de gunst zijn.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
erwt , ert , zelfstandig naamwoord , erte , ertje , erwt; bie emes zien erte oet höbbe – het verbruid hebben bij iemand
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
erwt , êrt , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , êrte , êrtje , erwt
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
erwt , èrt , zelfstandig naamwoord , "erwt; Dialectenquête 1876 - erten en boone; N. Daamen - handschrift 1916 - ""hij hee doar z'n erten uit""; Van Delft - ""Wie tegen 't heilig huiske pist, heeft z'n erwten uit van dien kant en kan z'n biezen wel pakken, want hij wordt toch met den nek aangekeken."" Dit is: Wie in strijd met de kerkelijke geboden handelt (of in engeren zin: wie de bedienaren der Kerk weerstreeft of tegenwerkt), kan het op den duur niet op dezelfde plaats uithouden. Hij doet het best te vertrekken, wijl hij dan van die zijde toch geenerlei hulp meer te wachten heeft. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929); Kubke Kladder – Dè ze zukke kost vur ons nie mokt is nog al wiebus, aanders zô ze mee hil d'r gekook gaauw d'r erten uit hebben... (ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit 't klokhuis van Brabant 9; 22-02-30); Jan Jaansen – ...as ge d'erte zoo diep in d'eerde stopt, dan zijn ze mee Sint Jan nog nie boven. (ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Jan Jaansen – ...die kiepe van onzen buurman hebben al onze erten uitgekrabbeld! (ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); Pierre van Beek – Dezer dagen tekenden wij ten slotte nog op: ""'t Zèn kender, zeej Bronsgist, gif ze 'n erwtje!"" Bronsgeest was weleer de thans nog bestaande kruidenierszaak van de firma De Bruyn in de Monumentstraat. Als moeder boodschappen kwam halen, plachten de kinderen hier steeds ""een snoepje"" toe te krijgen. Van de betekenis der uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan als een plagerijtje tegenover de kinderen bedoeld zijn, maar als diepere zin kan men er ook wel uithalen, dat 'n kinderhand gauw gevuld is. (Tilburgse taalplastiek 4 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 25 februari 1950); WBD III.2.3:81 'erwt' = doperwt; ook: 'peulerwt'; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  ERT (uitspr. aeaert, èèrt, aart, aeaet, aat; - erwt; Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – èrt - zelfstandig naamwoord erwt; hij hè z'n èrte ööt; • in het gezegde ‘zen èrte èùt hèbbe’: afgedaan hebben. Robben gebruikt het gezegde in de laatste prent die hij tekende voor Rooms Leven/ Kerknieuws, dat ophield te bestaan: Cees Robben – Zonder Kerk-nuus (...) want dè hee (...) net as ik z’n erte uit... (19691227); zie zie ook snèrt; zie zie ook Dossier Snert"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
erwt , aert , aerte , aertje , erwt
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal