elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dwarsligger

dwarsligger , dwarsligger , 0 , dwarsliggers , 1. dwarsliggende onderbalk Wij doet er dwarsliggers underdeur, dan kan het beter lien (Sle) 2. persoon, die dwarsligt
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
dwarsligger , dwèrsliggers , dwarsliggers. we speulden op de dwèrsliggers vant spoor, we speelden op de dwarsliggers van de spoorlijn.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
dwarsligger , dwasligger , dwaslegger , zelfstandig naamwoord , de; 1. persoon die dwarsligt 2. dwarsregel in een kozijn 3. dwars liggende, dwars aangebrachte balk 4. dwarsbalk die de stijlen van een klokkenstoel met elkaar verbindt 5. vloerligger
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
dwarsligger , [dwars liggende balk; iemand die dwarsligt] , dwärsligger , zelfstandig naamwoord , 1. dwars liggende balk; 2. iemand die dwarsligt.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
dwarsligger , dwèrsligger , dwarsligger, dwarskop
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal