elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: duiden

duiden , duden , [werkwoord] , Ik du, doe dudst, hai dudt, ik dudde, heb dud. Hai dudde op mie. , duiden, wijzen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
duiden , duun , zwak werkwoord , uitleggen, verklaren; duun op, een teken zijn van …
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
duiden , tuue , tuude, haet getuut , duiden; mankeren. Urges op tuue: ergens op duiden. Waat tuut ’t: wat scheelt eraan?
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
duiden , duun , duden , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook duden (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = 1. duiden Dat ze hier aal zo boort, kan er op duden dat er wat in de grond zit (Eex), Ik wus niet, woor e op dudde (Sle) 2. wijzen (Zuidoost-Drents zandgebied) IJ moet niet zo op hum duden (Dal) 3. uitleggen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe) Hij duudde hum, hoe het mus (Pes)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
duiden , duien , (duide, geduit), duiden. Uitduien, verklaren.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
duiden , duun , duiden. Ik zal ’t oe uutduun, hoe iej der ’t gauwste kunt komm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
duiden , duden , werkwoord , 1. aanwijzen (lett.) 2. erop duiden, doen vermoeden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duiden , duie , doije , werkwoord , dui, duide, geduid , duiden, de weg wijzen Azzie effe wacht zekkie duie waerie weeze mot Als je even geduld hebt zal ik je de weg wijzen naar je bestemming
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
duiden , dùìje , duiden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
duiden , dúíje , verklaren
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
duiden , duden , werkwoord , duden, eduud , duiden.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
duiden , dujje , werkwoord , betekenen, te -- hebben, wiegen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal