Woord: derf
derf , dèrf
, te nat, gezegd van deeg dat niet wil rijzen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
derf , derf
, neerslag in eigengebakken roggemik. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
derf , dèèrf , derf , bijvoeglijk naamwoord
, klef, bedorven (Helmond en Peelland); derf; taai, vochtig, niet gaar (Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
derf , dèèrf , bijvoeglijk naamwoord
, vDale derf = ongaar of klef (van brood); WBD III.2.3:203 'derf' - bederf in het brood, ook 'bederf', 'schimmel', 'rek'; WBD III.2.3:204 'derf' = niet doorbakken brood, ook 'klef', 'klei' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |