elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brullen

brullen  , brölle , bröl, bröls, brölt, brölde, gebröld. , brullen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
brullen , brollen , brullen , [werkwoord] , ook: brullen (Hogeland, Westerkwartier en Stad) =1 brullen. Hai brolt ‘t oet van pien.; 2 loeien (Hogeland en Westerkwartier) . Ook brommen, gezegd van koeien. || bruller
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brullen , opbrollen , [werkwoord] , hard roepen, als men zich verongelijkt acht. Hai brolde votdoadelk op.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brullen , bruln , zwak werkwoord , luid schreien
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
brullen , brulle , brulde, haet gebrult , brullen; huilen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
brullen , brullen , 1. schreeuwen. 2. heftig huilen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
brullen , brullen , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. brullen Wat is dat zwien ruis, hie brult het oet (Sle), Wat kan dat jong brullen as e zien zin niet krig (Coe), De bol kuj hier heuren brullen (Row), Ze zaten te brullen van het lachen (Bei), Wat giet dat hard, zij brult er aover van schaatsenrijders (Bro) 2. (luid) schreien Moej dat jong is heuren brullen, hie hef vast wat veur de kont had (Eex), Hij kan niks hebben; hij brult direct (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brullen , brullen , huilen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
brullen , brullen , brullen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
brullen , brulle , werkwoord , huilen, open mond met veel geluid, meestal van de schrik.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
brullen , brölle , werkwoord , brölde, gebröld, bröllenterre , brullen , VB: De koo brölt van d'n doës.; huilen brölle VB: 't Keend brölde van de pyng
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
brullen , brulle , huilen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
brullen , brillen , brulen , huilen, schreien.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
brullen , brulle , werkwoord , schreeuwend huilen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
brullen , brulle , werkwoord , brultj, bruldje, gebruldj , 1. brullen 2. huilen zie ook bäöke, janke, kermeniete, meke, zumpe
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
brullen , brulle , brèlle , zwak werkwoord , brèlle - brèlde - gebrèld, brulle - brulde - gebruld , WBD van een koe: bronstig op een andere koe springen, ook 'rije' genoemd; WBD loeien, ook 'blijte', 'blèère', 'kweeke' of 'kwèèke' genoemd; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BRULLEN - Wordt niet enkel gezeid van 't geluid van wilde dieren, maar ook van 't geloei van 't hoornvee. Ook: luidkeels schreien.; brèlle; huilen, schreien; Et bòske brèlde ómdèt gevalle was .Cees Robben – Dan begiende te brellen (19650514); Frans Verbunt: vermeldt ook: rondbazuinen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal