elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bloeden

bloeden , blouden , [werkwoord] , 3 pers. pr. ind. Blut , bloeden. Bloed beborgen of besetten, het bloed als 't ware in beslag nemen, zoo dat er deswege geene vervolging meer kan plaats hebben. Dit geschiedde door borg te stellen voor de boete en breuke, ter zake van een doodslag verschuldigd. H.vii.2,3. Bloedgeld, schadevergoeding voor een gedoode, aan diens erfgenamen te betalen. H.iii.74. O.iii.79. Bloedrijse, mv. n, en Bloedrijsinge, bloed, dat zich, ten gevolge van geleden mishandeling, onder het vel vertoont, maar nog uit geene wonde vloeit. H.vi.14. O.v.7. Bloudstemper, een voorwerp, waaraan men de kracht toeschreef om eene hevige bloedstorting bij den persoon, die het in de hand hield, eensklaps te doen ophouden. Deze voorwerpen waren zeer verschillende. Eén werd mij getoond, bestaande in een mes en vork, voorzien met rood gekleurde ivoren hechten. Een ander, die de bedoelde werking zou kunnen doen, is in mijn bezit en bestaat uit een looden afgietsel van een penning, dien men soms ook in zilveren exemplaren vindt en (z. Emo en Menco) afgebeeld is bij Jobert, Kennis der aloude en hedend. Gedenkpenningen, Taf. 9, fig. 3. Leiden, 1728. Van dergelijke munten zegt de beroemde Reland (De Nummis veterum Hebraeorum, 1709, p.95): 'Sicli isti et alii nummi literis Hebraeis quadratis insigniti .... omnes pro adulterinis sint habendi.' Bloudvin, steenpuist, steengezwel.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
bloeden , [bloed laten uitvloeien] , blödde , bloedde, ook Gron., nl. in ’t Old. Westerw.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bloeden , blouden , bluiden , blouden (Ommelanden) = bluiden (Oldampt, Westerwolde) = bloeden; vervoeging bludde, blud; blödde, blöd. Zegswijs: da’s moar ’n doukje veur ’t blouden = – een verzinsel om iets goed te maken, te herstellen; bij v. Dale: dat is slechts een doekje voor het bloeden = eene uitvlucht, een verzinsel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bloeden , [bloed laten vloeien] , bloeie , Zegsw. Bloeie-n-as ’en meelzak = niet bloeden. Hij het gebloeid as ’en meelzak, b.v. van een soldaat die niet in ’t gevecht is geweest. Verg. vergelijkingen als: zoo grauw als bloed zien (rood zien), Ogier, Sev. Hoofts. 167; Dat is zoo wit als een kave (schoorsteen); Zoo helder als waterchocola, enz.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
bloeden  , blooie , bloeden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bloeden , bluiden , bluien; blouden , [werkwoord] , blouden. Maar steeds: doe blödst, hai blödt. Zo ook bluien (Veenkoloniën). , (Oldambt en Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bloeden , bloon , zwak werkwoord , 1 bloeden, 2 schade lijden
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
bloeden , bloeie , bloeide, gebloeid , bloeden, bloedde, gebloed.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
bloeden , bloeien , bloeden. Z’n hand bloeide verschrikkelijk.
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
bloeden , bloue , bloude, haet geblout , bloeden. Bloue wie ẹ rénjt: hevig bloeden.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bloeden , bloo’n , bloeden.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
bloeden , bloen , bloen, ebloene (ebloed) , bloeden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
bloeden , bloen , bloeden, bloden, bloouden, blouden, bluiden , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook bloeden (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), bloden (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), bloouden (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), blouden (Kop van Drenthe, Veenkoloniën), bluiden (Zuidoost-Drents veengebied) = 1. bloeden Een snee in de lip kan asmets slim blouden (Row), Dat is niet meer as een dooukie veur het bloouden (Anl), Bij koenen bekappen moej veur het bloen opholden (Sle), Hij blödde as een zwien (Hijk), Doe mar net as oe de neuze blödt (Dwij) 2. boeten, betalen Toen mus hij betalen en zij hebt hum laoten bloeden (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bloeden , bloeien , bloeden. ’t bloeit verrèkkes, het bloedt ontzettend erg.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bloeden , bloeden , bloeden. Bloeden as een maalzak ‘erg bloeden’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bloeden , bloeden , blodden , werkwoord , 1. bloeden 2. in d’r veur bloeden moeten ervoor moeten boeten, betalen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bloeden , bloeie , werkwoord , bloei, bloeide, gebloeid , bloeden Hij lee te bloeie as een rund Hij lag te bloeden als een rund
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
bloeden , bloje , werkwoord , bloojde, gebloojd, blojenterre , bloeden , VB: Laot 'r mer éffe bloje, dat zuvert de won.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bloeden , bloeje , bloeden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
bloeden , bluuje , bloeden.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
bloeden , bloeje , bloeden
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
bloeden , bloeje , bloeden , Hèij bloejt ás ’n vèèrke. Hij bloedt als een varken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
bloeden , blooien , bleujen, bloeien , werkwoord , 1. bloeden; 2. (van bomen) sap verliezen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
bloeden , bloeie , bluuie , werkwoord , bloeden (Helmond en Peelland); bluuie; bloeden (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
bloeden , bloje , blootj, bloodje, gebloodj , bloeden , Die wónj blieftj bloje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bloeden , bloje , werkwoord , blootj, blootjdje, gebloodj , bloeden; bloje wie ein verke – bloeden als een rund
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bloeden , blooje , werkwoord , bloeden
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bloeden , bloeje , zwak werkwoord , bloeden; - Kees & Bart (krantenrubriek 1922-193?): 'net of w'uit ons neus bloejen'; Interview dhr. Van den Aker – 1978 – …waare ze zen bist ònt vèèchte èn bloeje, bloeje, dè kunde wèl begrèèpe netuurlek, hè!” (transcriptie Hans Hessels 2014) zie Klik hier voor audiofragment; B blosje - bloejde - gebloejd; ik bloej, gij/hij bloejt korte oe; A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): bloeje(n) zw.ww.intr. - bloeden: 'mene vinger bloejt’ .Goemans, Leuvens taaleigen (1936): BLOEDEN - bluje (blude, geblut); doodbloeden; BLOEIEN - bluje; zelden, en alleen in de inf. (De homonymie met bloeden staat blijkbaar het gebruik ervan in de weg.); J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BLOEDEN (uitspr. bloeien, in de Kemp. ook bluën): Doeksken veur't bl.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bloeden , bloeien , bloeden
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.
bloeden , blaoje , blaojde – geblaojd , bloeden
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal