elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: blikschop

blikschop , blikschōp , verkleinwoord blikschōppie (Goorecht), ook enkel blik = motschup; zie: motschōp. Eigenlijk zooveel als: schopje van blik; menigmaal is het ook van koper.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
blikschop , blikschop , [zelfstandig naamwoord] , een blikken schopje, nl. de motschop, ‘t vuilnisblik.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
blikschop , blèkschup , ijzeren schopje om de bast van een boom af te halen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal