elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bleken

bleken , bleeken , zwak werkwoord
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
bleken , bleiken , zwak werkwoord , bleeken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
bleken , blaiken , [werkwoord] , bleken. Met de samenstellingen blaikgoud, blaikvèld, blaikwotter (chloorwater).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bleken , bleike , bleikde, haet of is gebleik , bleken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bleken , bleken , bleken, ebleekt , het wasgoed laten bleken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
bleken , blieken , bleeiken, bleken, bleiken, blaiken , (Zuid-Drenthe). Ook bleeiken (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), bleken (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe), bleiken (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), blaiken (Kop van Drenthe, Veenkoloniën) = bleken Veurjaor is aaltied de geschiktste tied west um te blieken (Oos), Het witte goed lag te blieken en ’t bonte worde in de liende ehangen (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bleken , bleiken , bleken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bleken , bleken , blîêken , werkwoord , (Kampen, Kamperveen) bleken. Ook: blîêken (Kampereiland)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bleken , bleikn , bleken (werkw.). Van bleikn wordt gèèl ketoen wit.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bleken , blieken , bleken , werkwoord , 1. bleken (van de was op de bleek) 2. doen bleken (van de was) 3. verder in haor blieken: bleken van haar
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bleken , bljeeke , bleken, wasgoed op een grasveld leggen om helder te worden en te drogen
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
bleken , blèèke , bleken
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
bleken , bleike , bleiktj, bleikdje, gebleiktj , bleken, de was bleken
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bleken , blêeke , zwak werkwoord , "bleken, in het bijzonder het bleken van gewassen linnengoed in de buitenlucht; Cees Robben – Verder gaot ie [de wol] op d’n taas/ om te dröge.. en dan blèèke/ in de zon gelek de waas......  (19560630) [De gedroogde wol wordt in de zon gebleekt. Dit gebeurde vroeger ook met de witte was.]; Cees Robben: 10 (blz. 45) ""t ongeblekte gao terzijje'; WBD geblikten blóm - bloem (meel) met een bleke kleur; WBD (III.2.1:333) blêeke - blauwen; (331) 'bleken' = de was bleken; B blèèke - blèkte - geblèkt; - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij blèkt; A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): zw.ww.tr en intr. 'bleiken' - bleken; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BLEIKEN - bleeken, Fr. blanchir: De was(ch) bleiken .Reelick, Bosch' woordenboek (1993 & 2002): bleike - bleken"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal