Woord: blauwverver
blauwverver , blauvarver
, iemand die het blauvarven verstaat, die eene blauvarverei heeft, dat is die linnen en wollen stoffen blauw of zwart verft. (v. Dale: blauwververij = werkplaats waar men blauw verft.) Middel-Nederlandsch blaeuvarwer = blauwverver. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
blauwverver , blauverver , mannelijk
, blauvervesj , blauwverver; opsnijder, bluffer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
blauwverver , blowvörver
, blauwverver, iemes di ut linne blow mákte b.v. kele en scholke. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
blauwverver , blauwvarver , 0
, 1. blauwverver Nao het spinnen gung de wol hen de blauwvarver (Sle) 2. opschepper (Kop van Drenthe) 3. luie kerel, lummel (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) 4. grappenmaker (Kop van Drenthe) 5. iem. die winden laat (Kop van Drenthe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
blauwverver , blauwverver
, katoendrukker, iemand de schorten van zelfgesponnen linnen bont verfde. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
blauwverver , blauwvarver , blauwvaarver , zelfstandig naamwoord
, de; handwerksman die het eigengesponnen garen en de door de dorpswever geweven stoffen blauw of zwart verfde Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
blauwverver , blóúwvèrver
, katoendrukker Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
blauwverver , blèùwvérver
, katoendrukker Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
blauwverver , blawvêrverke
, blawvêrverkes , (verkleinwoord) heggenmus Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
blauwverver , blauwvèèrver , zelfstandig naamwoord
, blauwverver; K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den blaawvèèrver = Thom. Thijs (blz. 78.) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |