elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: blaken

blaken , bleuken , de holsblokken [klompen] door een vuur van groene takken de bruine kleur geven.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
blaken , blöken , zwak werkwoord , blakeren.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
blaken , bläoken , blöken , zwak werkwoord , blakeren; iets kleuren door den rook van het vuur.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
blaken , blaoke , walmen, smoken.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
blaken , bloake , roëke.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
blaken , bloken , blaken, walmen. de lamp blòkt, dreitms wà lègger, de (olie)lamp walmt, draai hem eens wat lager.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
blaken , blakke , zelfstandig naamwoord , spr: Vur den blakke zèège. Ronduit zeggen. spr: Te blakke komme. Het zichtbaar worden of tevoorschijn komen van: de waarheid, verloren zaken of dingen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
blaken , blaeken , werkwoord , blaken: helder of gloeiend stralen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
blaken , blaeken , werkwoord , 1. blaten (van geiten, schapen) 2. schreeuwen, jammerend tekeergaan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
blaken , blëuke , werkwoord , blëukde, geblëuk , roken , smeulen VB: Mäok dat sjteumpke 'ns oét wat dao lik te blëuke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
blaken , blooke , walmen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
blaken , blôke , blokt, geblokt , walmen, blaken , Pas óp, ’t òlliestélleke blokt. Pas op, het olietoestelletje walmt.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
blaken , blaoke , werkwoord , walmen (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
blaken , blaoke , blaoktj, blaokdje, geblaoktj , walmen , Waat blaoktj die kaes!
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
blaken , blaoke , werkwoord , blaoktj, blaokdje, geblaokdj , walmen van een kaars of petroleumlamp ook flakere
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
blaken , blaoke , werkwoord , blaoktj, blaokdje, geblaoktj , walmen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
blaken , bläöke , bläokde – gebläökd , walmen; dampen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal