Woord: bezig
bezig , bezîg
, voor: druk; ie hebben ’t bezig, zij ’k wel = gij hebt het druk, zie ik. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bezig , bezig , bijvoeglijk naamwoord
, Bedrijvig; zie zegsw. op balie II . Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
bezig , biiezig , [bīezәg]
, bezig Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
bezig , bezeg , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 bezig. Ain bezeg hòllen. Bezeghaid.; 2 druk. Hai was bezeg aan ‘t eten.; 3 vlug; Hai lòpt bezeg (Westerkwartier). , Uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bezig , bezig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, bezig Door kuj ok niet de heile dag mit bezig weden (Bov), zie ook gangs Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bezig , bezzig , bizzig
, bezig. wòr bènde mi bezzig?, waar ben je mee bezig? Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
bezig , bezig
, bezig Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bezig , beezeg
, bezig , Dé's 'n beezeg bôske, die is aalté wél iet ôn't klóóje, héij mao'ket wél. Dat is 'n bezig baasje, die is altijd wel iets aan het prutsen, hij maakt het wel. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
bezig , bèzig , bijvoeglijk naamwoord
, bezig. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
bezig , bizzig
, bezig Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
bezig , bezig , bieëzig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); bezig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
bezig , beezeg , stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
, bezig; WBD III.1.4:352 'bezig zijn' = idem; WBD III.2.2:31 'bezighouwerke' = nog niet zindelijk (kind) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |