Woord: beuren
beuren , opbeuren , beuren
, geld ontvangen, ontvangen. , Ik heb nog niets opgebeurd en moest toch veel beuren. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
beuren , beuren
, gebeuren. De uitdrukking dat kan wel beuren hoort men hier dikwijls. Hoewel Weiland den vorm beuren voor gebeuren opgeeft, is hij echter zeker niet de meest gebruikelijke. [Aanvulling J. van Lennep: voor gebeuren hoort men nog door geheel Noordholland ten platten lande.] Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48. |
beuren , beuren , transitief werkwoord
, heffen, tillen, ligten. Dat kunt gij beuren, hoe zwaar ook, hij zal het toch wel beuren, hij heeft geld gebeurd. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
beuren , beuren , intransitief werkwoord
, het zal beuren, het moet beuren, als dat beurt zal er meer gebeuren. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
beuren , beuren, geld - , [werkwoord]
, geld ontvangen. Zamengest. inbeuren, opbeuren, H.iii.26. Beuring en inbeuring, ontvangst. Schatbeurder, vroeger een ontvanger van zekere belasting. Holsteinsch? bören, inbören, upbören. Fri. barre, iinbarre. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
beuren , ebeurd
, ontvangen, gebeurd. (Men maakt onderscheid tusschen ebeurd en gebeurd of gebeurt; hij hef geld ebeurd, maar: ’t is gebeurd = ’t is een feit; dat gebeurt neet wear. Bij snel of driftig spreken laat men ook wel het geheele voorv. weg. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
beuren , bü̂ren , zwak werkwoord
, beuren. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
beuren , bören , zwak werkwoord
, beuren. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
beuren , beuren*
, in de beteekenis van ontvangen, hoewel Nederlandsch, behoort hier uitsluitend tot de volkstaal, vooral als er van vorderen sprake is: ken’k nog nijt ’n gulden van joe beuren? = heb ik nog niet een gulden van u te vorderen? Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
beuren , beuren
, innen, ontvangen. Ik mot van aovet noch beuren = mijn weekloon nog ontvangen. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
beuren , büüren , zwak werkwoord
, tillen, beuren (geld). Geld büüren: geld innen. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
beuren , beure , ,
, II: ontvangen, speciaal van de eind-afrekening: we beurde dat jaar ’n aerdig didaesje (zie daar). Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
beuren , beuren , [werkwoord]
, 1 optillen.; 2 (geld) ontvangen. Kìn ‘k nòg nait n gullen van joe beuren? = moet ik niet nog een gulden van je hebben? Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
beuren , buurn , zwak werkwoord
, tillen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
beuren , beure
, beuren, ontvangen Gêld beure Geld ontvangen; krijgen Ze flink beure Een flink lijfstraf krijgen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
beuren , beure , werkwoord
, Ook: mannen, de baas zijn. Zie voor een zegswijze onder bute. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beuren , beure
, beurde, haet of is gebeurt , beuren, geld ontvangen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
beuren , beure , werkwoord
, beuren. In het Biks betekent beuren niet alleen geld in ontvangst nemen, maar ook slaag krijgen. Ge zult ze beure, man! Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
beuren , beure , werkwoord
, gebeuren (LPW: Cab); ‘Dat beurt wel eens.’ (Cab) Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
beuren , beuren
, 1. tillen. 2. geld innen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
beuren , beuren
, beuren, ebeurd , 1. tillen, dragen; 2. geld ontvangen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
beuren , beuren , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. tillen Hoe zwaorder de konte van de hekkeboom, hoe makkelijker aj ʼt hekke beuren kunt (Ruw), Hie beurt er niet zwaor an (Sle), Beur ie jouw kaaie ok al vroegen de boertjes elkaar na Lichtmis, omdat de koeien dan erg mager waren door onvoldoende voeding (hb:Nsch) 2. geld ontvangen As de priezen oploopt, kunt de boeren wat extrao beuren (Eex) 3. te beurt vallen (N) Zowat mag ons niet beuren Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beuren , beuren
, nog tegoed hebben van slaag: ge zult ze nog beuren! Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
beuren , beuren
, 1. optillen, een gewicht dragen; 2. geld ontvangen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
beuren , béúre
, straf krijgen , Wa kunde gi't toch begaoje, zéd'de nie bang dég'ge ze zult béúre és'ge thûis komt? Wat kun jij het toch versieren, ben je niet bang straf te krijgen als je thuis komt? Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
beuren , beuren , werkwoord
, 1. ontvangen van geld (voor werk, goederen) 2. in beuren meugen genoeg verdienen 3. opheffen, omhoog krijgen door tillen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
beuren , beure , werkwoord
, beur, beurde, gebeurd , 1. gebeuren, overkomen ’t Beur niet en daermee uit! Het gebeurt niet en daarmee uit! 2. geld ontvangen, innen Ik mô m’n lôôn nog beure Ik moet mijn loon nog ontvangen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
beuren , bëure , werkwoord
, bëurde, gebëurd , beuren , (geld beuren) innen bëure Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
beuren , beure
, een pak slaag krijgen, geld ontvangen , Ge zâlt ze beure. Jij zult een pak slaag krijgen., Vrèijdes is ’t beure geblôze. Vrijdags is het beuren geblazen. Vrijdags wordt het loon ontvangen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
beuren , beure , werkwoord
, ontvangen moeten (Den Bosch en de Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
beuren , buuere
, buuertj, buuerdje, gebuuerdj , beuren, geld ontvangen , Höbtj gae nog get gebuuerdj vuuer daen aoje kraom? Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
beuren , beure , werkwoord
, goedvinden, (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) geld ontvangen, incasseren Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
beuren , buuëre , werkwoord
, (Weerts (stadweerts)) ontvangen van geld , incasseren Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
beuren , beure , zwak werkwoord
, beure - beurde - gebeurd , in ontvangst nemen; (geen vocaalkrimping); – slaog beure - een pak slaag krijgen; – dan kunde ze beure (dan kun je slaag krijgen); Kees & Bart (krantenrubriek 1922-193?): 'vanwege den gebeurden dubbeltjespot'; J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836):. BEUREN voor ontvangen, ... opnemen, innemen = heffen (schatting). Z.a .Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): beure - beuren: in ontvangst nemen: geld of slaag; WNT BEUREN - in ontvangst nemen; geld, zijn loon beuren Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |