Woord: betamelijk
betamelijk , betoamelk , [bijvoeglijk naamwoord]
, betamelijk. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
betamelijk , betaamelik
, betaamelikker, betaamelikste , betamelijk, behoorlijk. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
betamelijk , betaomelijk
, betamelijk, passend. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |