elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: berrie

berrie , burrie , berrie, draagbaar der timmerlieden. Borryen, Buurk. 198; borrytgen, Claesk. 1488 (Dodt 6, 323a).
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
berrie , bùrrie , bùrries , vrouwelijk , trekstang(en) aan een kar.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
berrie , burrie , zelfstandig naamwoord , Variant van berrie.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
berrie , börch , vrouwelijk , börge , börchske , berrie, draagbaar. Hae krich zooväöl ės twee kwakkerte op ’n börch kénne draage: hij krijgt niets of praktisch niets.; het onderstel (de zogenaamde “raam”) van allerlei soorten karren, wagens, kruiwagens et cetera.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
berrie , börries , meervoud , berries waartussen het paard gespannen wordt.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
berrie , burrie , zelfstandig naamwoord , 1. draagbaar (KRS: Hout) Synoniem: *burriehouten . Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 45) en Gouda (Lafeber 1967, p. 77), alwaar ook berrie . 2. (zn) Soort kruiwagen, bestaande uit lange houten palen en twee wielen aan de voorzijde (LPW: Lop) Zie hoofdstuk 4 punt 5: gereedschap.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
berrie , bùrrie , burries van een kar, waar het paard tussen staat; draagbaar van een kruiwagen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
berrie , burries , berries, gareel , Un pérd slu nog nie zó gaauw oover de burries, és't mér zat te wèrken hi. Een paard slaat nog niet zo vlug over de berries, als het maar genoeg te werken heeft. Als men hard moet werken, komt men niet vlug tot wandaden.
D’n dieje hi al vruug tusse de burries gemoete. Die man heeft al vroeg in het gareel gemoeten. Die knaap heeft al van jongs af hard moeten werken.
És ge mér nie ût de burries valt. Als je maar niet uit de berries valt. Wat ben je toch mager.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
berrie , burrie , uitdrukking , Isse al mak in de burrie? Is ze al goed gedresseerd? (plagende opmerking voor een pasgetrouwde man, waarin de echtgenote wordt vergeleken met een jong paard dat moet leren voor de wagen te lopen)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
berrie , bierie , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , bieries , - , boerenkar , (deel van een boerenkar) bierie; biérie draagbaar VB: Op 'n biérie woerd de kis de kërk oétgedräoge.; biérie oogstwagen (deel van een oogstwagen) biérie VB: Mêt ‘n biérie woerd de oûsker brejjer gemak zoedat de boere mie kôste laoje.; biérie berrie zie draagbaar
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
berrie , börrie , burrie
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
berrie , bûrries , trekstangen van boerenkar
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
berrie , burries , draagbaar , In de burries stòn. Klaar staan om aan het werk te gaan. Zwanger zijn. , In de burries zétte. Stevig vrijen. Zwanger maken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
berrie , börrie , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , börries , börrieke , disselboom, draagbaar
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
berrie , burrie , zelfstandig naamwoord , burrie, berrie; Jan Groen, de metselaar, ha 'n boerenker opgesteld en mee enkelde vlaggen behangen: dè waar 't podium veur den burger, mee de burries naor aachteren. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in NTC 27-1-1940 – 17-2-1940); Pierre van Beek: Hij is öt de burries gevalle - hij is ziek (Tilburgse Taaklplastiek 148); A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): de burries van de kreugel bèùge deur ónder et gewicht; Frans Verbunt: hij leej öt de burries - gezegd v.e. boer die geen paard meer bezat; Audioregistratie 1978 - En kèèr geriffermeerd maoke! Dan din ze die op zene zijkaant gôoje, dè din ze saoves òf snaachs, hè! Op zene zijkaant èn dan de burrie die konde himmel ondersteboove draaje! Èn dan wir trugzètte! Dan moeste aatij vòllek gòn haole! (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels); Ik ha zelfs un kèrke gefabriceerd, meej twee kenderwaogewieltjes eronder, die ik ergens gevonden ha. Twee burries eraon en hij [de bok] kos worre ingespannen. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD (II:2758 en 2828) 'burie'; WBD (II:2782) 'teeg?buries' - bijberries van een hoogkar; WBD (II:2790) 'buriespil' - verbindingsspil v.e. kar; Frans Verbunt: hij leej öt de burries -(gezegd v.e. boer die geen paard meer bezat); J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BEURIE of BÖRRIE - berrie, Fr. brancard - boom, ieder der twee armen van het lamoen of den dissel v.e. voertuig, Fr. limonière, brancard .WNT BURRIE - zeer gebruikelijke bijvorm van 'berrie'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
berrie , börrie , draagbaar
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal