Woord: berig
berig , bérrig
, bronstig, ritsig. ons vèrreken is bérrig en mot nor d’n béêr Onze zeug is bronstig en moet naar de beer. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
berig , berig , bijvoeglijk naamwoord
, Gezegd van een ‘speelse’ zeug die dus naar de beer moet. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
berig , berig , werig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, KRS: Lang, Bunn; LPW: IJss, Bens, Lop), werig (LPW: Mont) 1. onrustig (KRS: Lang, Bunn; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Pols) Zie ook *bere . 2. (bn en bw) chagrijnig (LPW: Bens, Cab, Lop, Mont, IJss) Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
berig , berig
, erg, heel veel, b.v. berig goed = heel goed. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
berig , [tochtig] , berig
, tochtigheid van een varken. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
berig , berig
, gereed zijn om bevrucht te worden, gezegd van varken; dit was te zien aan de rode grove vagina. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
berig , berig , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) = tochtig van een varken Vrogger zeden ze: het varken is ruis en nou: het varken is berig (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
berig , bèrrig
, de zeug wil naar de beer. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
berig , berig
, naar de beer (mannelijk varken) verlangend Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
berig , berig , bijvoeglijk naamwoord
, jachtig (van een varken) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
berig , bierig , bijvoeglijk naamwoord
, tochtig , (van varkens) bierig Zw: Zoe bierig es 'n hoüt: stapelgek. Zw: 'nne bierig mäoke: gek maken; stapelgek zoe bierig es 'n hoüt.; stapeldol; (je maakt me stapeldol) de maks mich bierig Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
berig , berrig
, bronstigheid Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
berig , bèrrige zôg
, tochtige zeug Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
berig , birrig
, ruizig, geslachtsdriftig (van een zeug), berig , Óns vèèrke is birrig. Ons varken is ruizig. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
berig , biërig , bijvoeglijk naamwoord
, biërige , bronstig, ritsig, tochtig, paringsbereid (van een varken) ook bröstig Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |