elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: begerig

begerig , begereg , [bijvoeglijk naamwoord] , begerig, hebzuchtig.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
begerig , begeareg , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , begerig. Nen begearigen hoond, een hebzuchtig iem.
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
begerig , begèrig , begerig , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook begerig (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe, soms ook naast begèrig) = 1. begerig Die meinsen bint ok nooit tevree, altied even begerig (Hijk), Zo begèrig kieken as dat jong kan! (Pdh) 2. hebzuchtig (Midden-Drenthe) Hie is zo begerig, dat hie holdt alles veur zuk zulf (And)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
begerig , begèrrig , begerig.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
begerig , begerig , begerig, gulzig
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
begerig , begérrege , hebzuchtige , Dé's toch ne begérrege vènt, héij gunt niemes iet és'sie't zélf mér hi. Dat is toch een hebzuchtige kerel, hij gunt niemand iets als hij het zelf maar heeft.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
begerig , begerig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. begerig: sterk verlangend te bezitten 2. waard om te begeren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
begerig , begerrig , begerig
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
begerig , begirrig , begerig, verlangend , Kék ’r toch is begirrig keijke no hurre checlâdenbol. Kijk haar toch eens begerig kijken naar haar Bossche bol.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
begerig , begaerig , bijvoeglijk naamwoord , hebberig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
begerig , begèrreg , bijvoeglijk naamwoord , begerig; WBD III.1.4:434 'begerig' = begerig 435 'begeerlijk'= idem; WBD III.2.3:20 'begerig' =gulzig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal