Woord: barg
barg , burg
, een beer is een mannetjes verken dat niet gecastreert is. een burg, of barg is een gesneden mannetjes zwijn. zog, moervarken. In Drenthe motte altoos. keu, een jong varken. Bigge ook wel in Drenthe. beerig, van beer, zie boven. Een zog die genegen is te paren is beerig. Op dezelfde wijze zegt men van een merrie in Bommelerw. in zulk geval: zij is paardig. gild, adj. en subst., een gesneden zog. Dit wordt in Drenthe juist zo gebruikt, behalve paardig. Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116. |
barg , barg , borg, birg
, gesneden varken. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
barg , berg
, Mannelijk gesneden varken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
barg , berg , mannelijk
, bergen , gesneden beer. Gewoonlijk snijdt men de jonge biggen als zij eene maand oud zijn; de beertjes noemt men dan bergen, terwijl de zeugjes gelten worden geheeten. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
barg , barg , [zelfstandig naamwoord]
, een gesneden mannelijk varken. Ook Hd. Angels. bëarg. In het Fri. baarg. Sagelt. barch, varken, zonder bepaling van geslacht. Het mannetjes varken in 't Fri., gelijk hier, beer. Hd. Borg, Barg. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
barg , borg , mannelijk
, gesneden varken. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
barg , barg , borg, bòrg , mannelijk
, gesneden varken. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
barg , barg
, gesneden mannetjesvarken; Drentsch borg, Overijselsch barg, birg, borg; Friesch baerch = varken; Kil. barg = gesneden varken, Nedersaksisch borg, Middel-Hoogduitsch barc, Angel-Saksisch bearg, Oud-Friesch barch. – Ook voor: big van het manlijk geslacht, ter onderscheiding van: mōt of: mōtte (v. Dale: barg = gesneden mannetjesvarken.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
barg , borg
, gesneden mannetjesvarken. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
barg , buarg , mannelijk
, gecastreerd varken, jong mannetjesvarken Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
barg , baarg , [zelfstandig naamwoord]
, gesneden varken. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
barg , borg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, burge , gesneden mann. varken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
barg , baarg , baarge
, gecastreerde beer Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
barg , barg , zelfstandig naamwoord
, Gesneden beer of big. Vgl. Fries baerch. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
barg , bėrch , mannelijk
, bėrch , gecastreerd varken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
barg , böärg
, gesni-jen biër. Di woort geslâch umdát de meense gaer dik spek háje; garânt, garânsie. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
barg , bèrch
, mannelijke niet meer zuigende big. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
barg , börg
, gecastreerd varken. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
barg , börg
, gecastreerd mannelijk varken. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
barg , börg , borg
, börgen , Ook borg (Zuidoost-Drents veengebied) = gesneden mannetjesvarken Een börg gruit haarder as een mot (Row), Dat is ok en aordige börg lomp persoon, die zich ook nog heel wat verbeeldt (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
barg , bùrgt
, gecastreerd varken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
barg , börg
, (Kampereiland, Kamperveen) gesneden beer (varken). Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: beerbörg Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
barg , baareg , zelfstandig naamwoord
, varken, * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: bagge: wilde zeug, * J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek: bagghe: big, vgl. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Engels woordenboek: pig. * J. Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek: barch: speenvarken. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
barg , borg
, gesneden mannetjesvarken. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
barg , bérg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , varken , (gesneden varken) bérg (mnl. 'barch': gesneden varken) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
barg , börgt
, gecastreerd varken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
barg , börg , barg, baarg
, gecastreerd varken. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
barg , barg , börcht, börg , zelfstandig naamwoord
, gecastreerd mannelijk varken (West-Brabant); börcht; gecastreerde varkensbeer (Den Bosch en Meierij) börg; gecastreerde varkensbeer (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
barg , barg , mannelijk
, 1. gesneden mannelijk varken 2. norse, gierige man Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
barg , barg , zelfstandig naamwoord
, barge , bergske , 1. gesneden mannetjesvarken 2. gierigaard Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
barg , barg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, varken (gecastreerd) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
barg , berg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, (Nederweerts, Ospels) varken, gesneden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |