elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bamis

bamis , bamis , voor St. Bavo’s Mis. Deze dag, de 1ste van October, is een van die, welke bij de boeren, tijdmerk maken, gelijk Lichtmis, St. Jan, St. Maarten, enz.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
bamis , baamis , H. Bavo, 1 oktober.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
bamis , bamis , 1 oktober, vervaldag van de pacht.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bamis , baomis , zelfstandig naamwoord , herfsttijd, St. Bavo’s mis, 1 oktober. * Dr. Jan Stroop, Sprekend een West-Brabander, deel 1 en 2, 1981: St. Bavo: 613-654, Gent, St. Bavo-abdij, vroeger was dit een feestdag en de gebruikelijke datum voor het betalen van de pacht en het opnieuw contracteren van het personeel.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bamis , baomis , herfst. afkomstig van bavomis, n.a.v. het feest van st. bavo op 1 oktober. in de herfst is het meestal regenachtig en winde­ rig. dan spreekt men van baomis­ weer.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
bamis , baomes , herfst , tis wir baomes = het is weer herfst-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
bamis , baomes , zelfstandig naamwoord , 1 oktober (Bavomis), herfst, herfstweer (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
bamis , baomes , baomis , zelfstandig naamwoord , "zeer slecht weer; herfstweer; 't is baomes - Int nòjaor kan et baomes zèèn. - In het najaar kan het bar slecht weer zijn .WNT lemma BAMIS - inzonderheid gebruikelijk als tijdsbepaling. Ontstaan uit 'baafmis', dat is de mis van St. Bavo, op 1 October. In Z-Nederl. nog zeer gebruikelijk, ook wel in den ruimeren zin van 'herfsttijd’; Van Delft - - ""Mee Baomus"" (St. Bavomarkt) betaalt de boer zijn landhuur en ""mee Kauwmert"" (Koudemarkt) huurt hij zijn personeel.(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Et was alle daoge baomisweer/ meej störm èn donderbuie... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ik moog ok braoie); t'Is baomus-weer baos ! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990); Cees Robben – Zukkes weer is baomis-weer... (19701009); Wim van Boxtel –; Goud is 't zonlicht, 't ketst uit de ruiten; en lokt in de herfst, de meènsen nor buiten .'n Processie van blaoikes, als 'n waandelend tapijt .Straks zen we mee baomis al die schoonheid wir kwijt .(in 'Brabants Bont'); Van Rijen (1998): 'Gè mot hièr gin baomes koome zaaje'- ... geen onrust komen stoken .Frans Verbunt: baomes zaaje - onrust stooken; Et waar ene echte baomisdag, regen en wènd. Bij et foto’s maoke vur de kerk blêef et gelukkig efkes drêûg. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); Hans Heestermans, Witte nog? (1988-1994): bamisweer (I:22); A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - bamis - najaar; Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): BAOMES zelfstandig naamwoord Baafmis: baomesweer; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BAMIS (toonl. i) feestdag v. St. Bavo, 1 oct .tijd rond B .de herfst;  A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): zelfst. nw. m. - dialekt v. Hilvarenbeek e.o. -Bamis, Baafmis Z.a .Verh – uit: (St.-)Bavomis, 1 oktober, vaste termijn voor betalingen e.d .ook herfstweer (Cornelis Verhoeven: ); J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836): Bamis, voor St. Bavo's Mis, de 1e dag v. October, is een van die, welke in dezen omtrek, bij de boeren, tijdmerk maken, gelijk Lichtmis, St. Jan, St. Maerten, enz .A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - baomes = herfst (krt. 46 en blz. 160); Goemans, Leuvens taaleigen (1936): BAAFMIS - herfstweder .Str. baomes (2:35); WNT BAMIS - inzonderheid gebruikelijk als tijdsbepaling. Ontstaan uit 'baafmis', dat is de mis van St. Bavo, op 1 October. In Z-Nederl. nog zeer gebruikelijk, ook wel in den ruimeren zin van 'herfsttijd’; WBD III.3.1:129 'bamis' = vervaldag; WBD III.3.3:250 'bamis’ = feestdag van St.-Bavo; WBD III.4.4:40 'bamisweer’ = wisselvallig weer; WBD III.4.4:44 'bamis', 'bamisweer' = slecht weer; WBD III.4.4:48 'bamisweer' = druilerig, nat weer; WBD III.4.4:119 'bamis(tijd)' = herfst; ook 'natijd'"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal