Woord: astrant
astrant , astrant
, voor vrijpostig, brutaal. Het is assurant. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
astrant , astrant , bijvoeglijk naamwoord
, (voor assurant) vrijpostig, vrijmoedig, indringend, stout. Door astrant en beleefd te zijn komt men soms ver in de wereld, het is een astrant volk. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
astrant , astrant
, scherp, bits, vinnig; ook Gron. Friesch astrant = vrijpostig; Oostfr. astrant = trotsch, bits, kort aangebonden; Neders. asserant, astrant = scherp, aanvallend, brutaal. Van het Lat. adstratum, asstratum = wegwerpen, op den grond gooien, van ad en sterno, in vijandigen zin. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
astrant , astrant , bijvoeglijk naamwoord
, brutaal. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
astrant , astrant
, scherp, bits, vinnig; streng; brutaal; ook Drentsch; ’t is ’n astrant wief = tegengestelde van: eene vrouw met een’ zachten, vrouwelijken aard. Friesch astrant = vrijpostig; Zuid-Nederlandsch asserant, astrant = onvervaard, koen; West-Vlaamsch astrant = onvervaard, koen, stoutmoedig; Oostfriesch astrant = trotsch, bits, kortaf; Nedersaksisch asserant, astrant = scherp, strijdlustig, grof, lomp. Latijn astringere = strak aangebonden, Fransch astreindre. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
astrant , astrånt
, brutaal, vrijpostig Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
astrant , astrant , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 brutaal, vrijpostig. Astranteghaid.; 2 bie der haand. Kiend, wees tòch wat astranter! (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
astrant , onstrant
, astrant (brutaal) Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
astrant , asterant , astrant, asserant , bijvoeglijk naamwoord
, Astrant, brutaal, zelfverzekerd. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
astrant , astrant
, astranter, astrantste , driest, vrijpostig. Astrant wie sjtraotendrėk: brutaal als de beul. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
astrant , strant
, vrijpostig. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
astrant , strant , bijvoeglijk naamwoord
, vrijpostig. ’ne Strante mins hè de halve wèèreld. De brutalen hebben de halve wereld. Van het Frans: astrant. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
astrant , onstrant , onstraant, onstrants, astraant, astrant , bijvoeglijk naamwoord
, (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Cab, Pols), onstrants (KRS: Werk, Bunn, Hout), onstraant (KRS: Coth), astraant (KRS: Hout), astrant (LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) brutaal ‘Die kerel is zo onstrant, die lult je de gaten in je sokken.’ (Werk) De Vechtstreek heeft de variant astraant (Van Veen 1989, p. 32), de Krimpenerwaard onstrant (Van der Ent 1988, p. 83). Het Goudse woordenboek geeft de vormen estrant , astrant en strant (Lafeber 1967, p. 61, 91 en 169). Van Dale (1992, p. 223) geeft alleen de vorm astrant , als volkstaal. Ontstaan uit assurant , dat weer van het Franse assurance ‘zelfvertrouwen, zelfverzekerdheid’ komt; avec assurance betekent ‘zelfbewust’. Het invoegen van een t in de sr -combinatie komen we vaker in dialecten tegen, vergelijk perfester ‘professor’ (Van Loey 1970, p. 99). De eerste lettergreep in onstra(a)nt(s) kan zich ontwikkeld hebben vanuit de algemene functie van het voorvoegsel on -, dat doorgaans het daarop volgende woord een negatieve betekenis geeft, en wellicht daardoor zelf een negatieve gevoelswaarde heeft gekregen. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
astrant , astrant
, brutaal, vrijpostig. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
astrant , astrant , astrantig, astraant, akstrant, ekstrant, ekstraant
, Ook astrantig (wb), astraant, akstrant (Zuidoost-Drents zandgebied), ekstrant (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, wb), ekstraant (Zuidwest-Drenthe, zuid), apstrant (Zuidoost-Drents zandgebied), astrakt (Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. flink, (al te) bijdehand, ook een beetje brutaal, vrijpostig, ondeugend en wat opstandig Dat is een ekstrante baos (Ndo), Ik vind het wal wat astrant zunder eerst te vraogen (Zwi), Het leek mij een aordig astrant wief toe (Coe), Dat kind is toch zo’n astrant ding (Bor), Zien vrouw was een ekstrant wiefie pittig, met temperament (Bal) 2. streng (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Ik hebbe verkeerd edaone um het oe zo astraant an te zeggen, maar ik mene het zo goed mit oe (dk) 3. geprikkeld, enigszins boos (Zuidwest-Drenthe, zuid) Hie keek aordig ekstrant toe (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
astrant , ekstrant , strant
, onbeschaamd, vrijpostig, brutaal. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
astrant , astrant
, brutaal Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
astrant , astraant , onstraant, straant , bijvoeglijk naamwoord
, brutaal, onbeleefd, astrant, zelfverzekerd, vrijpostig. * Prof. dr. A.A. Weijnen, Etymologisch Dialectwoordenboek 1996: astrant, assurant. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: assuré: stout, vrijmoedig. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
astrant , astrant
, brutaal. Hie is zo astrant, ’t ende is der van weg. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
astrant , strant
, brutaal , Die manne zén strant, ze hébbe thûis nie geliird mi ander rèèkening te haauwe. Die jongens zijn brutaal, ze hebben thuis niet geleerd met anderen rekening te houden. Ne strante hi de halleve wérreld. Een brutaal iemand heeft de halve wereld. Een brutale egoïst neemt de halve wereld en schaamt zich nergens voor. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
astrant , ekstraant , astraant , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. flink, stevig optredend 2. dapper 3. brutaal, vrijpostig Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
astrant , oñstrant , bijvoeglijk naamwoord
, astrant, brutaal Die oñstrante maaid kwam zôô maor binne lôôpe Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
astrant , asseraant , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, - , - , brutaal , asseraant VB: Bis neet zoe asseraant menneke dat sjtèit dich neet sjoen. Zw: Zoe asseraant es de sjtraot/es sjtraotendrek, es 'r groet ês: zo brutaal als de beul. Zw:. D'n asseraante mêns hèt de haaf wèreld gewonne: de brutalen hebben de halve wereld.; asseraante moûjl mond (brutale mond) asseraante moûjl Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
astrant , strant
, onbeschaamd Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
astrant , strante
, brutale Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg. |
astrant , astrâânt
, brutaal. zie ook “strâânt” en “strâânterik”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
astrant , strâânt
, brutaal. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
astrant , ontstraant
, brutaal in woord en gedrag , wa da vur ’n huishouwe is weet ik nie, mar d’n ene is al ontstraanter as d’n aandere = wat dat voor een gezin is, weet ik niet, maar de een is al brutaler dan de ander- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
astrant , strant
, vrijpostig, brutaal, astrant , Jèf is ’ne strante veeger. Sjef is een vrijpostig persoon. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
astrant , ôntstraant
, onbeleefd Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
astrant , astrant , onstraant
, (< fr. assurant) 1. brutaal; 2. heel erg. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
astrant , astraant , astrant, ekstrant, straant, strant , bijvoeglijk naamwoord
, brutaal (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Land van Cuijk; West-Brabant; Tilburg en Midden-Brabant); ekstrant; brutaal, onbeschaamd (Land van Cuijk); staant; brutaal (Tilburg en Midden-Brabant); strant; brutaal (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
astrant , astranjtj , zelfstandig naamwoord
, astranjtje , 1. protserig 2. brutaal Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
astrant , astrânt , strânt , bijvoeglijk naamwoord
, brutaal, vrijpostig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
astrant , astraant , straant , bijvoeglijk naamwoord
, brutaal; Daamen, Handschrift Tilburgs (1916): astraant - brutaal; Zonnen aastraanten bliksem was ie! (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956); WBD III.3.1:221 'astrant', 'strant, brutaal' = vrijpostig, onbeschaamd (222); WBD III.1.4:130 'astrant' = moedig; WNT ASSURANT - in de volkstaal geworden tot ASTRANT; A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ASTRANT, strant - onbeschroomd, vrijpostig = nl. assurant - brutaal Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |