elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: akelig

akelig , akelijk , akelig. Deze oude vorm uit onze vroegere schrijvers genoeg bekend, zie b.v. Kiliaen in v. ackelick; Oudemans Woordenboek op Brederode in het Bijv.; de Nalezing der HH. De Jager en Koenen op het Uitl. Woordenboek op Hooft in De Jagers Archief I, bl. 149 enz. is in de stad Dordrecht en hare omstreken nog zeer gebruikelijk. Weiland geeft dien reeds als verouderd op.
Bron: Bisschop, W. (1862), ‘Het Dordsche taaleigen. Bijdrage tot de kennis der Hollandsche dialekten’, in: De Taalgids 4, 27-48.
akelig , akelik , bijvoeglijk naamwoord , akelig.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
akelig , oakêlk , (akelijk) = akelig. Kil. ackelick, Hooft akelijk = ijselijk. Zie ook: missêlk.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
akelig , oakelk* , oakelke , ook versterkend bijwoord, met gunstige beteekenis: oakel­ke mooi, vgl. miselk en zie ook mal *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
akelig , oakelk , [bijvoeglijk naamwoord] , akelig. n Oakelk verdrait. Als bijw. oakelke. ‘t Kind zag ter oakelke nzin oet.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
akelig , akelek , akelig, naar akelek kéltje akelig mannetje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
akelig , akelek , bijvoeglijk naamwoord , Variant van akelig. Vgl. Fries akelik, aeklik.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
akelig , aakelich , aakeligger, aakelichste , akelig
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
akelig , akeluk , erg (akeluk völle = erg veel).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
akelig , akeluk , akelig.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
akelig , akelig , aokelig, aekelig, akelijk , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook aokelig (Noord-Drenthe), aekelig (Zuidwest Drenthe, noord), akelijk (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, zuid) = akelig Wat een aokelig geluud (And), Wat is het aokelig weer (Gas), Van die proemen die ik eten heb, daor bin ik akelig van misselijk (Wijs), Wat hebt die maagies de rokkies akelig kurt (Dwij), Die man har een akelige dikke kop (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
akelig , aokelig , akelig, naar.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
akelig , äkelijk , (Gunninks woordenlijst van 1908) akelig
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
akelig , aekeleg , akelig.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
akelig , aokeleg , naar , És ge d’n blèkjas héd, héd’de dé tussse’new bille, dé’s ‘n verveelend én aokeleg gevuul. Als je een schrale huid hebt tussen je billen dan is dat een vervelend en akelig gevoel.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
akelig , aekelig , bijwoord , in hoge mate
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
akelig , aokelek , bijwoord , [O] akelig, ziek, beroerd Ze voelde d’r aaige inêês zôô aokelek worre Ze voelde zich ineens zo beroerd worden
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
akelig , akelik , bijvoeglijk naamwoord , akelig , VB: 'Ién de Daolekäomers, dao vên ich 't zoe' aklik zaag 't mèitske.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
akelig , aokeluk , akelig, naar.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
akelig , akelijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , akelig.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
akelig , âkelig , akelig
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
akelig , aokeluk , akelig, niet fit
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
akelig , aoklijk , aokelijk , heel erg (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
akelig , aokelek , bijvoeglijk naamwoord , akelig (Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
akelig , akelig , akelik , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , angstaanjagend, akelig, angstig, misselijk, vervelend
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
akelig , aokelek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , akelig; Kees & Bart (krantenrubriek 1922-193?): 'aokelijker'; A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): bnw. akelig
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal