Woord: afvatten
afvatten , afvatte
, viêt af, afgevat , afnemen, afpakken Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
afvatten , [afpakken] , afvatten
, afpakken. ze hebbe mènne sèpsteel afgevat, ze hebben mijn dropsteel afgepakt. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
afvatten , afvatte
, afpakken , Dieje klabóts van de manne moet'te afvatte, ze schiete daolek mekaor de óógen ût. Die proppenschieter van de kinderen moet je afpakken ze schieten direct elkaar de ogen uit. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
afvatten , afvatte
, afnemen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
afvatten , afvatte , sterk werkwoord
, afvatte - viet aaf - afgevat , afnemen, ontnemen; Van Rijen (1998): 'aaffatte, affatte ww - afnemen, ontnemen'; (de v assimileert aan de f); A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): afate(n) st. en zw. ww. tr. - afvatten, (iemand iets) afnemen; Jan Naaijkens, Dès Biks (1992): AFVATTE - afnemen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |