elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aftrekken

aftrekken , aftrekken , oftrekken  , afhalen, in: het bed aftrekken, ook Gron. Overijs.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
aftrekken , oftrekken , photografeeren. Zie: ofpottertijern, en: scheuvel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aftrekken  , aaftrekke , photografeeren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
aftrekken  , aaftrekke , trek, treks, trek, trok, getrokke , winden laten. Ennen aaftrekke
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
aftrekken , òftrekken , [werkwoord] , 1 aftrekken.; 2 Zok òftrekken loaten = zich laten fotograferen. Niet Westerkwartier; 3 Kruden òftrekken = de kracht er uit trekken; 4 weggaan. Ze binnen weer òftrokken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aftrekken , oftrekng , werkwoord , 1 afdruipen, 2 bleek worden, 3 aftreksel maken, 4 stukken tot turf gesneden veen overeind zetten
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aftrekken , aftrékke , verschonen De bédden aftrékke De bedden verschonen; onaneren. Zien éêge aftrékke
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aftrekken , oftrekke , werkwoord , Aftrekken, in de combinatie ’n kalf oftrekke, een kalf uit de baarmoeder van de koe trekken.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aftrekken , aaftrëkke , troch aaf, haet of is aafgetrokke of getroch , aftrekken; fotograferen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aftrekken , aftrékke , zich laote aftrékke, zich laten fotograferen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
aftrekken , oftrekken , trök of, of etrökken , aftrekken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aftrekken , oftrekken , sterk werkwoord, (on)overgankelijk , 1. aftrekken Het underste stuk van die trui za’k oftrekken en wat roemer breien (Eex), Oftrekken is met een rief an het vak of zaodbult langs gaon los stro weghalen (Gie), Hej het bedde al oftrokken de lakens al weggehaald om het bed te verschonen (Nam), Ik zal die knien ies mooi oftrekken villen (Pei) 2. weggaan (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) Die bui is oftrökken (Klv) 3. verzamelen van losse halmen op het land met een trekhark (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Het laand oftrekken (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aftrekken , aftrekken , droogtrekken: de vloer met een wisser drogen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aftrekken , oftrekken , werkwoord , 1. van iets verwijderen door te trekken 2. door aan iets of iemand te trekken naar beneden doen komen 3. van het lijf, het hoofd trekken 4. in de hanen d’r van oftrekken er niets meer aan doen, er niet meer mee te maken willen hebben 5. door te trekken scheiden 6. afstroppen, stropend ontdoen 7. masturberen 8. in mindering brengen 9. verminderen met, het verschil in getal, waarde bepalen 10. uithalen van breiwerk 11. naar beneden trekken 12. wegtrekken: van een bui, bijv. De bujje is oftrokken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aftrekken , aoftrêkke , werkwoord , fotograferen , (vero.) (zie 'trekken')
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aftrekken , oftrekken , weggaan; de pet oftrekken, de pet afnemen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
aftrekken , aaftrèkke , 1. aftrekken 2. een foto maken 3. zich aaftrèkke = masturberen (bij mannen) , De kroeate aaftrèkke: de bieten uitdunnen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aftrekken , aaftrèkke , werkwoord , trèktj aâf, trok aâf, aafgetrokke , 1. aftrekken 2. naar beneden trekken 3. de wc doortrekken 4. een foto maken ook knippe 5. zandbed voor plavuizen egaliseren met behulp van een rechte lat 6. villen: eine knien aaftrèkke – een konijn villen zie ook aafriete
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
aftrekken , aaftrèkke , aaftrékke , werkwoord , trèktj/tréktj aaf, trok aaf, aafgetrokke , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); aftrekken, fotograferen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aftrekken , aaftrekke , aftrèkke , sterk werkwoord , aaftrèkke; weggaan, verder gaan; Cees Robben – En dan trekt ie [Sinterklaas] aaf... (19571207); aftrèkke: van het getouw halen; WBD aftrèkke (II:1052) - van het getouw halen (v.h. weefsel); WBD III.2.2:107 'zijn eigen aftrekken' = masturberen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal