Woord: afpingelen
afpingelen , afpingele
, afdingen Béj Turreke motte âltied wa van de pries afpingele want ânders betálde vulsteveul. Bij Turken moet je altijd iets van de prijs afding-en, want anders betaal je veel teveel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
afpingelen , ofpingeln , zwak werkwoord, overgankelijk
, afdingen Ik heb er nog wat of epingeld (Dwi), As die koopman komp, moej oppassen, want hij wil altied ofpingeln (Gie) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
afpingelen , afpengelen
, afdingen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
afpingelen , aofpèigele , werkwoord
, pèigelde aof, aofgepèigeld , afdingen , VB: aofpèigele ién e vrèmp laand ês get wat ich nôj doon.; afpingelen (pèigelde aof, aofgepèigeld) (zie 'afdingen') Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
afpingelen , afpingele
, afdingen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
afpingelen , aafpingele
, afdingen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |