elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aardkar

aardkar , eerdkoar , soort van voertuig op drie wielen, met één paard bespannen, waarmede aarde over het land wordt gebracht. Zie: eerdemennen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aardkar , eerkoar , [zelfstandig naamwoord] , zie: koar. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aardkar , értkaarske , opkipbare, tweewielige kar met kleine bak; de bak valt tussen beide berries.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
aardkar , erdkar , korte kar, om zand mee te vervoeren.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aardkar , èèrdkaar , zelfstandig naamwoord , aardkar, mestkar.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
aardkar , erdkar , eerdkar , korte kar
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aardkar , èrdkaar , aardkar (zand)
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
aardkar , èrtkèèr , kar met twee hoge wielen, de bak van de kar kon achterover kantelen, deze kar werd gebruikt om mest te rijden, maar ook om met het varken naar de beer
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
aardkar , èrdkâr , kiepkar. Hoge kar die achterover kan kiepen. Onder andere gebruikt om mest uit te rijden.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aardkar , aerdker , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , aerdkerre , aerdkerke , slagkar, kleine
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aardkar , èrdkèèr , èrtkèèr , zelfstandig naamwoord , "zandkar, grondkar; WTT 2012 - elke kar met twee hoge wielen die achter het trekdier gespannen werd; Verder kwaam er ene èèrpel boer meej en èrdkèèr meej en pèèrd erveur, die belde nie on de deur mar had zelf en bel bij em èn hij riep hil de tèèd èèrepul, èèrepul, Pauke Verhaage was dè. (Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt; CuBra; 200?); K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - Aardkar, Erdker: Eene stortkar, mistkar om aarde en diergelijke mede te halen. Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – ; èrdkèèr - aardekar z.a. zie zie ook èrtkèèr; èrtkèèr; kar waarop grond (aarde) vervoerd wordt; Van Delft - - Hij rijdt bij voorkeur met de ""ertkeir"", want die kan ""ie te heui stooten"". (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); zie zie ook èrdkèèr"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal