Woord: aardappelriek
aardappelriek , érpelerie:k
, riek met bolletjes onder aan de tanden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
aardappelriek , erpelriek
, riek met platte tanden, of tanden met een verdikking aan de uiteinden, zodat de aardappels bij het opscheppen niet beschadigd worden. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aardappelriek , aerepelriek , zelfstandig naamwoord
, aerepelrieke , aerepelriekkie , aardappelschepriek met gedopte tanden (om beschadiging van de aardappels tegen te gaan) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
aardappelriek , errepelriek , erpelriek
, aardappelriek Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
aardappelriek , èrpelriejk
, aardappelriek Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aardappelriek , aerpelereek , mannelijk
, aardappelriek Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aardappelriek , aerpelereek , zelfstandig naamwoord
, aerpelereke , aerpelereekske , aardappelriek, riek waarvan de uiteinden van de tanden rond zijn, waardoor men minder gauw de aardappelen beschadigt Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |