elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aanwensel

aanwensel , aanwìnsel , aanwìnst , [zelfstandig naamwoord] , aanwensel. Dat neuspulen is n male aanwìnst van dat jonkje. Knipogen is n aanwìnsel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aanwensel , aanwòrn , [zelfstandig naamwoord] , (lett. = aanwording) = verkeerde gewoonte, hebbelijkheid. ‘t Is niks as n oakelke aanwòrn, aal dat noavroagen!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aanwensel , ánwénsel , onzijdig , gewoonte ’n Slêcht ánwénsel zie ook: ángewén Een slechte gewoonte.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aanwensel , anwenst , zelfstandig naamwoord , Het aanwensel. | Nageleboite is ’n lilleke anwenst. Vgl. Fries oanwenst.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aanwensel , aawënsel , onzijdig , aawënsele , aawënselke , aanwensel, hebbelijkheid.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aanwensel , anwensel , anwèensel, anweinsel, w-ndsel , anwensels , Ook anwèensel (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën), anweinsel (Zuidwest-Drenthe, zuid), w-ndsel = aanwensel Dat neuze peutern is gewoon een anwendsel van hum (Mep), IJ moet je die aanwensels is ofleren (Gas), zie ook anworden
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aanwensel , aonwensel , gewoonte.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aanwensel , ônwènsel , gewoonte , T’is ‘n ônwènsel dé róóke, mér ik kan’ner nie afschaoje, nii dé duu’wek nóój. Het is een gewoonte dat roken, maar ik kan er niet mee ophouden, nee dat doe ik niet graag.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
aanwensel , anwaensel , anwaens, anwaenst , zelfstandig naamwoord , et; aanwensel, hebbelijkheid
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aanwensel , añweñsel , zelfstandig naamwoord , añweñsels , añweñseltie , aanwensel Da’s gêên mooi añwensel Dat is geen mooie gewoonte
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
aanwensel , ônwensel , gewoonte
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aanwensel , ènwénsel , gewoonte, aanwensel
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aanwensel , anwens , aanwensel, gewoonte.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
aanwensel , aanwinsel , onzijdig , aanwinsele , gewoonte, tic, zie ook gewuuendje
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal