Woord: aanvatten
aanvatten , aanvatten
, 1) voor aantasten; 2) voor vasthouden is hier algemeen , 1) de koorts vatte (vattede) haar sterk aan; 2) hij wou wegloopen, maar ik vatte hem; hij vatte mij met mijn’ (bij den) arm en wou mij niet los laten. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
aanvatten , ánvatte
, mee aanpakken Héj hiel van meej ánvatte ook: meteen mee aanpakken; aannemen Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aanvatten , anvätten
, vätten an, an evät , 1. aanpakken; 2. aanvatten. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
aanvatten , anvatten , anvetten
, Ook anvetten (sa:Rui) = 1. aanpakken (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Laow mar even mit alle man anvatten, dan houw het zo klaor (Ruw), Anvatten jonges! (Dwi), Kun ie even helpen anvatten? (Pes) 2. trekken (Zuidoost-Drents zandgebied) As de peerde niks te goed anvatten wolden, gunk ’t op anhörten an (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvatten , aonvatten
, aanpakken. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aanvatten , ônvatte
, aanpakken, ondernemen , Dé moet'te nouw mér'res goed ônvatte anders köm'ter hillemôl niks van klaor. Dat moet je nu maar eens goed aanpakken anders komt er helemaal niets gereed. Héij vat alles ôn, héij zal'ler wél komme, d’n dieje die wul'ler nog vur wèrreke. Hij neemt pakt alles aan, hij zal er wel komen, die man die wil er nog voor werken. Voltooid deelwoord ôngevat. D’n dieje hi alles ôngevat én ûtgeperbiird, toch is'sie nójt boovejan ûtgekomme. Die man heeft alles ondernomen en uitgeprobeerd, toch is hij nooit hogerop gekomen. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
aanvatten , anvatten , werkwoord
, 1. aanvatten, beginnen aan iets 2. aanpakken 3. aangrijpen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
aanvatten , ônvatte
, aannemen, aanpakken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
aanvatten , ènvatte
, aanpakken, aanvatten Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aanvatten , ònvatte , sterk werkwoord
, ònvatte - viet aon - òngevat; aanpakken (ook fig.); Cees Robben – Ze waare wel van vat-aon; Cees Robben – Nou oopaa, gij vat nogal aon!; Reelick e.a. - Bosch' woordenboek (1993 & 2002) - aonvatte - aanpakken, werken; aannemen; begrijpen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |