Woord: aanvangen
aanvangen , ánvange
, beginnen Wa mot ik mit ow toch ánvange? Wat moet ik toch met jou beginnen? Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
aanvangen , aavange
, vóng aan, haet aagevange , doen. Die kénjer vange mich auch gėt aan: die kinderen zitten vol kwajongensstreken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
aanvangen , anvangen , sterk werkwoord, overgankelijk
, 1. beginnen, aanvangen Hie vangt an hij begint (Nsch) en: Der is gien anvangen an er is geen beginnen aan (Nsch), Het is zuk mal wèer, ie kunt buten niks anvangen (Bei), Die jong is zo’n lastpost, daor kuj niks met anvangen (Sle) 2. inhalen (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, N) Binnen vief menuten had ik hum al an evangen (Eli), zie ook invangen 3. bijbenen (Zuidoost-Drents zandgebied) IJ kunt mij toch niet anvangen (Sle) 4. (glasbl., db:Nbui) bezigheid, waarbij men door een draaiende beweging glas uit de oven haalt met de blaaspijp, z. ook aanvangwaark Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aanvangen , aonvangen
, uithalen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
aanvangen , aonvange
, deugnieterij , (deugnieterij uithalen) get aonvange (zie 'vangen') Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
aanvangen , aongevange
, uitgevoerd. in de uitdrukking: “wa d’edde nou aongevange?”, “wat heb je nu uitge voerd?”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
aanvangen , ènvange
, beginnen, aanvangen; zie vange , De vurstélling véngt um âcht uure èn. De voorstelling begint om acht uur., Deujgniejtereij ènvange. Deugnieterij uithalen. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
aanvangen , aanvange
, 1. beginnen 2. uitspoken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
aanvangen , aanvânge , werkwoord
, vingtj aan, vóng aan, aangevânge , beginnen, uitspoken, iets Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
aanvangen , ònvange , sterk werkwoord
, aanvangen; Cees Robben – wè moet ik daor naa meej ònvange? Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |